Donec revertaris in terram de qua sumptus es. -
Tot ge weerkeert tot de aarde, waaruit ge zijt genomen.
(Genesis)
Half te gronde uit, de ander helft
in den grave, staat gebogen
Delver dood... Omneer, omhooge
gaat zijn spade - en rijst en delft.
Poost hij; leunt hij op zijn spade;
zes voet diep en twee voet breed,
ligt het versche graf gereed...
komt een uitvaart langs de paden;
menschen weenen; 't klokje belt
‘de profundis’ over 't veld.
[pagina 144]
[p. 144]
De straatjongen
De terra facta sunt et in terram pariter revertuntur.
De dingen zijn uit stof en ze zullen alle weerkeeren tot stof.
(Prediker)
Stil, te dorpel van de deur,
zit de grijsaard op zijn stoeltje,
pijpke in 't oud-versleten smoeltje...
Blauw-op krolt de tabakgeur.
- ‘Goeden avond’ - tot den bakker,
‘goeden avond’ - tot den smid, -
‘Smoor eens aan en pak een zit...
‘Al wat wil die schelmsche rakker?..’
Boefje Dood, den eigen stond,
slaat hem 't pijpken uit den mond.
De schaakspeler
Sic et rex hodie est et cras morietur.
Vandaag is hij koning en morgen zal hij sterven.
(Eccles.)
Dood en Keizer speelden saam
schaakbord: peinzend, diepgebogen,
zaten zij met hande' en oogen
bezig op het ruitenraam.
- ‘Schaak!’ zei Dood en schoof een toren,
en de Keizer speelde raak...
Schoof de Dood een ridder: ‘Schaak’;
was de Keizer na' verloren,
speelde... beefde waar hij zat...
Schoof de Dood een boerke: ‘Mat!’ -
[pagina 145]
[p. 145]
De Kindermeid
- ‘Et qui dormitis in lectis eburneis et lascivitis in stratis vestris’. -
- ‘En gij die daar ligt op elpenbeenen bedsteden en weelderig zijt op uw legerkoetsen’...
(Amos)
Slaapt het keizerlijke kind
in zijn wiegje. Door de vensters
speelt de zon met duizend gensters,
die ze tot een strale spint.
Op het wiegje, breed de schachten,
zit een gouden adelaar;
een gewapende huzaar
bij den ingang staat op wachte.
Dood, al zingend zacht en teer,
douwt het wiegje weg en weer. -
De etser
Stimulus mortis.
De prikkel van den dood.
(St Paulus)