Uit de ouwe speeldoos...(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 140] [p. 140] Moeder Vlaanderen ‘De Moeder der Machabeeën was wonderbaar en verdroeg hare droefheid met goeden moed om de hoop die zij in God stelde.’ (I Machab. VI). O moeder Vlaand'ren, droeve vrouw! u steekt alweer een versche rouw, en weerom gij voor lange dagen zult tranen op uw bleek gelaat en wee in 't hart, en zwart gewaad om uwe lede' en voorhoofd dragen. 'k Zag eeuwen door, zoo dikwijls u, met droefheid zitten - zooals nu! en opstaan, bidden gaan ter kerke; uw handen voor het groot vertoog des Kruisbeelds heffen hoog omhoog, ik zag u zwijmen op de zerken. [pagina 141] [p. 141] Ik zag u, daags na Gaver, gaan, met uwen kappemantel aan, en sluipen langs gesloten huizen, en dwalen over 't eenzaam veld, de zoomen langs van 't loome Scheld, en stilstaan bij de watersluizen. Ik zag u, bukkend op den dijk traag rechtoprijzen - met een lijk, dat, varend, in het sluisvak stropte, en zitten dan, met uw dood kind. o Pieta! - terwijl de wind aan 't razen was in 't boomgetopte. Toen zag ik u weer, zwaar van stap en diep gedoken in uw kap, naar huis gaan en den haard ontbranden; en doen zooals ge vroeger deedt, zoodat allengs weer 't leed versleet, bij stage vlijt van uwe handen. Ik zag u stil te dorpel staan en uitzien over de eerdebaan, een hand voor 't zonnelicht op de oogen, of nog de gilden met de vlag en grinnikenden goedendag niet uit den kouter huiswaarts togen. Als wevers dan en macekliers, met op hun hooge helbardiers een Franschen tros van gouden sporen, keerden... o moeder Vlaand'ren! dan ge voelde er al de fierte van en 'k zag uw hoofd en oogen gloren. [pagina 142] [p. 142] Maar 's avonds zat bij brood en bord, alweer een lieve ziel te kort waar lacy! niet viel op te toeven; gelaat ten hemel, lag die, dweers over een ridder, in den meersch, met op zijn borst twee paardenhoeven! Toch, viel de rouw zoo droef, zoo zwaar, gij, Moeder, zijt zoo wonderbaar: gij draagt den rouw in goeden moede; uw hart en hoop op God gesteld, gij hebt de droppels nooit geteld, die uit uw zeere wonden bloedden. Zoo, moeder, was het, is het, zal 't! Wat leed op u, wat letsel valt, gij, recht-op in 't omneêre lijden, lijk uw geloof en lijk uw hoop, gij staat onsterflijk, in 't verloop van al de sterfelijke tijden! 1915. Vorige Volgende