Uit de ouwe speeldoos...
(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 133]
| |
Het klokske van Loeperdee't Is u vroeger verteld geweest, lieve Lezers, hoe de klokken uit de Kempen eens naar Rome trokken, op bedevaart, in de Goede Week; en hoe liefderijk zij alle, vooral het klokske van Zeverdonk, door Paus en Kardinalen ontvangen werden; wat zegeningen ze meekregen voor hen zelf en voor hun pastors en voor hun parochies. En 't werd u gezegd ook hoe vroom de terugreis gebeurde. Maar lacy! 'k heb niet alles verteld! en zoo héél vroom is 't niet verloopen... Helaas! En nu gij het hier in al zijn simpele waarheid hooren gaat, nu valt het te vreezen dat sommige lezers er schandaal in zullen vinden, als ze vernemen dat een kloksken, tot dan toe zoo kempisch en zoo kristelijk, schismatiek werd en kettersch en koppig, uit niet anders dan jaloerschheid. Maar die lezers hebben ongelijk; zoowel als sommige anderen, die in al die klokskes niets anders zien dan de verzinnebeelding van brave pastors te lande!... Zoo gaat het den dag van vandaag: vertel slechte dingen, en ze slorpen zonder kauwen; vertel hun echte dingen en pure waarheid, ze gelooven u niet; ze vergiftigen de bron- | |
[pagina 134]
| |
nen; dat is: ze steken hun eigen kwade bedoeling in uw allerzuiverste intenties. Welnu dan, zóó heel vroom als het u vroeger verteld werd, verliep die bedevaart niet. Want op de terugreis, daar gebeurde ruzie. Inderdaad ruzie tusschen de klokken op bedevaart!... Dat is zoo menschelijk, ziet ge! - De apostelen zelf... Facta est contentio inter eos... Ruzie wie de grootste was... Opgevlogen uit de zonnige tuinen van 't Vatikaan, gleden ze over de Apennijnen heen en voort, vlug, vlug, om toch maar zoo spoedig weer thuis te geraken met al hun Paaschtroost en blijdschap; en opeens, in 't midden van de vlucht - absoluut toch zonder het te weten of te willen - stiet het klokske van Zeverdonk tegen 't klokske van Loeperdee. - ‘Zie, waar ge vliegt’ - zei Loeperdee brutaal. - ‘O! verschooning!’ - zei Zeverdonk heel zacht. - ‘Verschooning!’ - blafte Loeperdee sarkastiek; en boosweg; ‘Fier stuk!’ Zeverdonk begreep er niets van; maar Loeperdee lei het nijdig genoeg uit. - ‘Omdat de Paus zoo lang met u gesproken heeft, meent ge nu zeker dat ge meer moogt doen dan een ander... Hei-jonk!’ Zeverdonk kon antwoorden dat Loeperdee heel wat hei-er is; maar zweeg liever; de ruzie was inderdaad al schandalig genoeg... En aldoor vliegende, dromden zoo wat klokken en klokjes bij, uit nieuwsgierigheid. Maar opeens, de zware klank van Sint-Pieters-klok viel er tusschen: - ‘Wat is daar gaande?... Ruzie?... Zwijgen allemaal!’ Maar Loeperdee zweeg niet; en tot Sint-Pieter: - ‘Ik ben niet van uw dekenij; gij hebt op mij geen jurisdictie.’ Van uit de blauwe hoogte, waar hij vloog en de bedevaart | |
[pagina 135]
| |
stierde, golfde nu Sint-Rombouts neer, en met trillende stem: - ‘Loeperdee, toekomend jaar blijft ge thuis!’ Dat was kort gezegd, en klaar. En allen die 't hoorden, waren met schroom geslagen... Eén jaar interdikt! Nu ja, 't was niet gestolen.
***
En de klokken waren weer thuis, elk op haar toren, wacht houdend over de parochie: vivos vocans - mortuos plangens - fulgura frangens!Ga naar voetnoot(1) En te Loeperdee hing het gestrafte klokje ook in zijn toren, hoog en droog aan zijn dwarsbalk, en koppig in zijn boosheid; en als het soms bij klaar weer, over de hei heen, den toren van Zeverdonk zag droomen in de verte, dan werd zijn korzeligheid al heviger en heviger; en een ouwe uil, die in de kepers van den toren nesthield, hitste die korzeligheid gedurig aan, - zoodat het klokske eens ketterde: - ‘'k Zal me wreken!’ - ‘Dat durft ge niet!’ - hitste de uil. - ‘Ik zweer het!’ - vloekte 't klokske. En helaas! het hield zijn eed; want toen 's anderdaags koster Peer de vroegmis stond in te luiden en mekaniek-weg het klokzeel neerhaalde, schoot de Pastor op en murmelde: - ‘Sapperdeboere! die klok is geborsten!’ Toch niet, Mijnheer de Pastor!... Maar ze klonk valsch uit nijd en spijt en korzeligheid. En maanden lang, vóór Mis, Angelus, Vespers en zoo verders, liet het klokske zijn valsch getantangel ratelen over de heide. En 't werd een schande voor heel de paro- | |
[pagina 136]
| |
chie. Maar de kerkfabriek was niet bij kas en moest de valschheid laten gebeuren... En wie plezier beleefde, dat was die ouwe uil. En 't zou nog schandaliger worden; want het klokske was nog niet uitgewroken... Hoor maar eens! Weerom was de Goede Week gekomen, en de klokken gingen naar Rome. En Loeperdee bleef thuis - met zijn uil en zijn korzeligheid. En terwijl de anderen weg waren, de heilige blauwe luchtbaan op, 't hing daar alleen in zijn eenzamen, halfduisteren toren tusschen de grauwe spinnewebben; en de ouwe uil zat op zijn keperbalk, met één oog toe en 't ander half gesloten, en daar grinnikte een grijnslach op zijn leelijk gezicht, en met zijn half oog zat hij zoo maar te kijken, steil-star, naar het klokje. - ‘'k Wil we wreken’ - zei het klokske. - ‘Ge durft niet’ - zei de uil. - ‘'k Ga me wreken!’ - zei het klokske. - ‘Ge durft niet!’ - zei de uil. Plots, het klokske bengelde!... pardoende pang pang pang!... luid, zôô luid! en zôô valsch! En 't was nu juist Goede-Vrijdag, middag-uur! de overheilige tijd, waarop alle klok in de Kristenheid zwijgen moet, stil zwijgen, op straffe van zonde, en doodzonde, interdikt en excommunicatie, opdat niet de stille rust van Ons-Heer zou gestoord in Zijn graf... Tang ta lang! tang ta lang!... - ‘De Engel des Heeren heeft aan Maria geboodschapt!’... Tang ta lang!... - ‘En zij heeft ontvangen van den H. Geest!’... Tang ta lang!... - ‘Zie de dienstmaagd des Heeren!’... | |
[pagina 137]
| |
Tang ta lang!... 't Was me plots een verbazing over heel de wereld!... Over heel de wereld, ja! - en 'k weet wat ik zeg... Verbazing van den ouwen toren, die ingeslapen stond en wakker schoot. Verbazing van 't haantje op den toren, dat de vleugels uitsloeg en wegwilde. Verbazing van de grijze kerk, zoo stil op die stonde, en zoo ingetogen. Verbazing van den Pastor, die maar amper kracht genoeg in de beenen behield om naar 't klokkenhuis te loopen. Verbazing van de parochie, die opkeek of het ergens brand was. Verbazing van heel de Kempenhei, die niet wist wat of wie of waarom. Verbazing te Mechelen, waar ze de oogen fronsten en een rimpel trokken over hun voorhoofd. Verbazing van Kerk, Paus en heel Rome, waar ze vroegen of er, ja dan neen, nog een jus canonicum bestond. Verbazing van de klokken op reis; Sint-Rombouts mompelde: ‘Dat's Loeperdee!’ Eén schepsel was niet verbaasd - en dat was de koster. Alleen toen de Pastor hem met de vuist een daver in den rug duwde en riep: - ‘Wa doe-de, koster?’ - toen stond ook de koster verbaasd; en een verbaasde koster, dat is een eenig iets in de wereld... En dit was de wraak van 't klokske van Loeperdee. - Uit nijd en spijt zette 't heel de Kristenheid overhoop!... Dom genoeg; maar alle wraak is dom. Vele Pastors hadden zich wel, bij zulk publiek schandaal, het hair uitgetrokken; maar deze Pastor, die van Loeperdee, nam het zoo effen mogelijk op. Kon hij beters?... Als dingen gebeurd zijn, is 't maar wijs ze gebeurd te laten - en God te danken, omdat het maar zóó erg is... | |
[pagina 138]
| |
En heel filosofisch trok hij er 't nut uit, dat er in zat; en in een van zijn eerste sermonen, zei de man o.a. dat de Verrijzenis van Christus in de oogen van de ongeloovigen een schandaal is, dat is: een aanleiding tot zonde; en hij voelde zich op dreef; gleed oratorisch uit in de leer over het schandaal; en dat namelijk nooit 'ne mensch moet schandaal geven, maar ook zoo weinig mogelijk moet geschandaliseerd zijn. En hij zei dat er twee soorten van schandaal bestaan: het schandaal dat ge geeft en 't schandaal dat ge krijgt... Dat het gegeven schandaal drievoudig kan wezen: rechtstreeksch, onrechtstreeksch en duivelsch; dit laatste gegeven zijnde om 't schandaal zelf; 't kwaad om 't kwaad!... Dat het gekregene schandaal tweevoudig is; dat is te zeggen: sommige menschen, al te simpel, al te naïef, zijn geschandaliseerd wanneer daar soms hoegenaamd geen reden toe is; anderen zijn het uit eigen boosheid, zooals b.v. de phariseërs, die in de deugden zelf van Ons-Heer een ‘scandalum’ vonden, een steen des aanstoots, een aanleiding tot de zonde van haat... En hij weefde daar een ouwe, vrome legende tusschen: namelijk toen Christus de kinderen zegende, was er een bij, met vuilzwarte handjes en siroop aan zijn snuitje. En een van de apostelen zei zoo: - ‘'t Is schandalig!’ - en wilde de moeder en 't kindje weren. Maar Ons-Heer zei: ‘Mijn lieve Apostel, heiliger is het van buiten zwart te zien dan van binnen.’ En als moraal en bij-les, in zijn peroratie weerkeerend naar zijn kloksken, oordeelde de Pastor dat 'ne mensch veel, heel veel vergeven moest aan kinderen, klokskes en kosters... Die hebben allen toch zóó veel aan 't hoofd, zei de Pastor. Ten minste, ze doen zoo óf... Boven in zijn toren, hoorde 't klokske dat sermoon. De uil ook. | |
[pagina 139]
| |
- ‘Dat 's voor u, klokske’ - zei de uil. - ‘Dat 's waar’ - schreide 't klokske. Want hu voelde't, hoe slecht het had gehandeld. En van die stonde af, klonk het weer even schoon en juist en zuiver als vroeger; en de kerkfabriek, niet bij kas, was heel gelukkig. |
|