Uit de ouwe speeldoos...(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Zusterke-Begijn Een laag-gezeten huizeke, geteekend met een kruizeke, is 't Godgewijde kluizeke van zusterke-Begijn; 't kon grooter zijn, 't kon lustiger, maar heiliger, of rustiger, maar liever kon 't niet zijn. En treedt gij over 't drempeltje in 't hagelwitte tempeltje van 't Godgewijde exempeltje ge ziet bij 't fijn gordijn, in 't poeder-ziftend zonneke, het vlug en vlijtig nonneke, oud Zusterke-Begijn. Het zit, voorzichtig knippende, hier stekende, daar stippende, papier en tijd versnippende, en frutselt hoe of wat... [pagina 132] [p. 132] of slentert eens door 't kamertje, of leest in Thomas-Hamertje een vroom-beduimeld blad. En klinkt het kloosterbelleke, ze sluit het stille celleke en drentelt naar 't kapelleke met de oogen neergeslaan; en knielt er op het zedigste en prevelt op het vredigste en laat heur zieltje gaan... En heel dit zieltje ontvouwende, en 't door en door beschouwende, klopt ze op heur harte rouwende: ‘'k Heb zooveel kwaad gedaan; dat mij de Heer geduldige, ik wil me niet ontschuldigen, 'k zal beteren voortaan.’ En roerloos op het zitteltje het leest nu nog een titteltje uit Cruysse's vroom kapitteltje: den donckren Siele-nacht; en zegent zich een kruizeke - en nu met spoed naar 't kluizeke, waar 't kantekussen wacht. Zoo varen duifjes, schuivende, zich met geen stof bestuivende, maar in den koepel wuivende van 't zuiverst kristallijn: gezegend zijn die leventjes! ze raken de aard maar eventjes lijk Zusterke-Begijn. Vorige Volgende