Uit de ouwe speeldoos...(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] De ziekte van Koning Yvetoot Vorst Yvetoot lag ziek te bed; hij at voor drie en dronk voor zeven; zijn kaken stonden vol en vet... Hij zei: ‘Het zit er neven!...’ Zes dokters zochten rede en raad en wisten niet wat aan te vangen; 't was al vergeefsch en niets probaat... De Koning liet ze hangen. Een nieuwe kwam: een mager vent, een doodsgeraamte in menschenkleêren, en dor en geel als perkament van jaren lang studeeren. Hij klopt den Koning op de borst en vraagt: ‘O Majesteit! Wat voelt ge?’ De Koning antwoordt: ‘Honger... dorst.’ - ‘Geen koorts dan?’ - ‘Wat bedoelt ge?’ [pagina 128] [p. 128] De dokter lacht: ‘Wel... 't Zij mijn dood!... Ge zijt gezonder dan een bliekske!’ - ‘Hang op! Hang op! riep Yvetoot... ‘Hij kijke door het strikske!’ Weer kwam een nieuwe dokter zien: Een rijke, een slimme, een eerste deken, hoewel hij nooit of nooit misschien in boeken had gekeken. Nooit zag die naar zijn zieken om; betaalde wie genas, - en de erven betaalden graag een dubbel som, waar hij zijn man liet sterven. Die kwam dus - en met plechtge stem: ‘Genezen zult ge op twee, drie dagen, o Majesteit!... als gij het hemd van een gelukkig mensch zult dragen!’ *** Van horizont tot horizont Soldaten liepen, ruiters reden, en spoorden en spioenden rond in alle dorp en stede. Ze zochten een gelukkig mensch in hoeve en hut, kasteel en kluisje; maar oovral 't zelfde (met een wensch!): Elk huisjen had zijn kruisje! Hier treurde een, dat hij zóó een vrouw ten huwelijk had willen vragen; daar had een ander, 't hart vol rouw, de zijn juist uitgedragen. [pagina 129] [p. 129] En hier was 't dit en ginder dat, en zoo was 't oovral in den ronde zoodat ze nergens hunnen schat, 't Gelukkig Schepsel vonden. Ze reden af. - Den lesten dag, ze vonden in het veldgeblokte een beedlaar, die in 't gras er lag te lachen dat hij schokte. De kornel riep: ‘Ei! jongen daar! Wat ligt ge zoo den zot te drijven?’ De beedlaar lachte: ‘Och! 'k Weet niet waar met mijn geluk te blijven!’ ‘Zijn hemd dan!’ riep de kornel nu; en zeven stonden al te reede om in een omzien, rap en ruw, den armen bloed te ontkleeden! De beedlaar lachte maar: ‘Neen! Neen!’ - ‘Uw hemd!’ de kornel brieschte en brulde. De beedlaar tierde: ‘'k Heb es geen!’ en lachte dat zijn ribben krulden. *** De ruiters keerden naar 't paleis en brachten Yvetoot de konde, dat nergens zij op hunne reis gelukkig schepsel vonden. ‘Geen enkel?’ riep de Majesteit, ‘Zit zoo mijn volk in ongelukken?’ Hij greep zijn kroon en wierp ze in spijt aan honderdduizend stukken. [pagina 130] [p. 130] ‘Wel vonden wij een bedelaar... en dàt zal u nog 't meest verdrieten!... Hij had geluk voor honderd... maar geen hemd om aan te schieten!’ Dan dadelijk liet Yvetoot een ouden eremijt ontbieden, en lei hem heel de zake bloot en... wat er moest geschieden? Toen sprak de heilige eremijt, terwijl hij naar den hemel staarde: ‘Geluk! Geluk! o Majesteit!... Geluk is niet op aarde!’ - ‘En waarom niet?’ vroeg Yvetoot. - ‘Omdat we op aarde moeten streven door heil niet, maar door lij en nood, naar 't Eén Gelukkig Leven!’ - ‘En’, vroeg de vorst, ‘die beedlaar dan Die heeft 't contrarie toch bewezen’... - ‘Wel, zei de monnik, 'k peins, die man moet zot of heilig wezen.’ De Koning peinsde: ‘Heilig... zot...’ en peinsde... en zei dan op het leste: ‘Sa! Zot of heilig!... Heere-God!... Wel, dan is heilig nog het beste!’ Vorige Volgende