Uit de ouwe speeldoos...
(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 120]
| |
De Neuma van Pater PaphnuciusDaar staat ergens de geschiedenis te lezen van een monnik der Abdij Part-Dieu; en in 't kort gezeid, ze luidt zoo: Een monnik kon 's morgens maar niet uit zijn bed, om koor te gaan meezingen. En daar de man toch heilig wilde zijn, verzon hij, want hij was hoegenaamd niet van de domsten, allerhande middelen om die verderfelijke luiheid te weren; alzoo bij voorbeeld, een machientje met een eiken lat, die hem, op 't krek secondetje van te-moeten-opstaan, op de voeten viel... Maar de brave man - ik zeg, 't was 'n slimmerik - trok op tijd de voeten in, en de lat plofte op den strooizak. - En veel ander tuigjes... maar helaas! de monnik was altijd een beetje slimmer - dat is: rapper - dan zijn eigen rap-slim machientje. 't Is maar toen de man stierf, dat hij juist op tijd erbij was. Wat weeral bewijst, als 't nog bewezen moest, dat de dood een vreeselijk-precies ding is. Maar 'k heb eens, in een oud boekje, de historie gelezen van Pater Paphnucius, een monnik van 't Wit-Klooster... Die Pater Paphnucius was een heilig man, zeker; en hier | |
[pagina 121]
| |
hebt ge enkele uittreksels uit het Menologium van zijn orde: ...‘In zijn ziel zat gebed en werkzaamheid gezusterd lijk Martha en Maria te Bethanië, het huis van gehoorzaamheid. Gehoorzaamheid, ja, waarin hij voortging ter zielezaligheid, zonder perikel van dolinge... Op vigiliën van feestdagen en driemaal in de week tijdens advent en vasten, vernachtte hij in gebed en boete... Hij wrochtte alsof 't allemaal van hem wilde gedaan zijn; en 't was allemaal liever van hem gedaan dan van anderen bevolen... Anderen ook moeten aangestouwd worden in 't geestelijk leven: hij ging voorop, lijk koning David met zijn harp... Hij was gefatsoeneerd naar den uitwijs van de regels en constitutiën; altijd eerbiedig en gevoegzaam, sparig op zijn woorden; hij had lijdzaamheid en gezetenheid des harten; altijd zijns gelijk, ook als het hem slechter ging dan ordinaris; zijn gemoed was zonder bewimpeling of geveinsdheid en vol karitaat: noch heeft hij ooit iemand genepen met een woordje, maar was altijd opgeruimd en blijmoedig, want eerlijk vermaak op zijn tijd gedreven is een zedelijke deugd, die men Eutrapelia heet... Hij was ook wel 't gemeen voorwerp van onnoozele recreatie, waar zijn medebroeders hun geestigheid op wetten; en hij aanschouwde zijn eigen als 't voetstroo van den huize, want boven-op den bouw van al zijn deugden stond nederigheid als meitak’... Toen hij oud was... of liever, ik schrijf het over op de letter: - ‘Lanck te voren hadden hem begonnen te swillen armen en beenen door quaede humeuren die derrewaerts ghesoncken waren. Daer op isser een kortse ghevolght met de roos ende mortificatie in die onghesonde ghedeelten des lichaems, de welcke hem allengskens opghegheten hebben en van lit tot lit het leven doen schuyven, tot dat hem ten lesten een ijle en sotte fantasyë in 't hoofd sloegh, waar- | |
[pagina 122]
| |
door hij in en uit sprak en buiten propoost, en eindelijk naer vele oeffeninghe van patientie daer in is ghebleven... R.I.P.’ - R.I.P. ja!... Hij rust in vrede! En 't ware altemaal perfekt geweest; maar zie, toen er later sprake was van de heiligverklaring van Pater Paphnucius, de Paus zag de stukken na, en de mirakelen, en, zei opeens de Paus: - ‘En... die neuma... Wat is dat geweest?... met dien neuma?’... Want helaas! Lezer, als U denkt dat Pater Paphnucius volmaakt perfekt was, dan zijt U mis... Dan zijt U mis, zeg ik... Zoolang Pater Paphnucius leefde, had hij één gebrek. Geen groot gebrek, geen zwaar gebrek, geen doodelijk gebrek; en 't ware te wenschen, dat elk van ons geen erger gebrek in zijn leven meedroeg!... Maar 't was toch iets dat niet in den haak zat, iets dat beter kon, en iets heel vervelend... Hier is 't gebrek van Pater Paphnucius; Als Pater Paphnucius in 't koor meezong, - en hij had een buitengewoon schoone stem -, dan kon hij maar niet op de maat van de muziek blijven, doen wat hij wilde... Hij kón niet... Zoodat hij, regelmatig in zijn onregelmatigheid, elken keer, in elk vers, één silbe of lettergreep achteraan kwam. 't Was heel vervelend, zei ik - vooral voor Pater Paganinus, ‘musicae conventualis director’. Ik meen, 't moet op de zenuwen van Pater Paganinus gewerkt hebben, zooals wanneer ge wandelt met iemand, die altijd 'n stap op u achterna blijft... Zulke menschen moesten ze af schaffen. Die Pater Paganinus meende 't zoo ernstig met zijn vak, dat hij de regelen van den volmaakten koorzanger in schoonlatijnsche verzen had opgesteld, - en U hadt hem moeten hooren, als hij bij een repetitie die verzen commenteerde: - ‘Cum psallis Domino, psallendo tu tria serva: | |
[pagina 123]
| |
Erige cor sursum, bene prof er, respice sensum!Ga naar voetnoot(1) Schoon dingen, commenteerde Pater Paganinus, bestaan uit drieën: hart, woord, bediedenis... Een soort Drievuldigheid, Eerwaarde Broeders!... God is het hart; de Zoon is het woord; de H. Geest is de bediedenis... Drie personen, één God; drie noten, één akkoord. Dat's voor u, Broeder Hilarius! Auscultando canas; simul incipe, desine plane; Dat is, zei Broeder Paganinus, als ge zingt, doet niet alleen uw mond open, maar ook uw ooren... Zoo zingen de lijsters... En niet huilen! Brult niet!... Zacht lijk een waterke... Dat's voor u, Broeder Dominicus. Posterior nunquam responsio praecipiatur, Niet te rap gaan... lijk paarden op den hol, of de koster die een vaan draagt in de processie... Broeder Anselmus!... Ne sileat vox!...Ga naar voetnoot(4) Dat's klaar... Broeder Cassiodorus!... Meezingen!... Nec, caudae instar, syllaba repat, Nee minimum tractim concentum neuma sequatur!Ga naar voetnoot(5) Geen staartjes broeders! Allen te zaam eindigen... Dat's voor u, Broeder Paphnucius!’... Lacy, ja, dat was inderdaad en teenemaal voor Broeder Paphnucius! 't Was hem ingeboren of 't was in hem gekomen met zijn eerste tanden, 'k weet niet... maar 't zat er in, | |
[pagina 124]
| |
ging er niet uit... En de man mocht bidden en boeten, en herhalen en zingen en nog zingen en nog herhalen en zijn best doen zoo veel en zoo best hij maar kon - als ze daar al te zamen stonden en zongen, zongen, dat er 't gewelf van galmde, Pater Hilarius met zijn tenorstem, en Pater Dominicus met zijn barytonstem, en al de novice-alto's en kindersoprano's - schoon, schoon, schoon, terwijl Broeder Paganinus maatsloeg en meezweefde op zijn eigen maat, stokje in de lucht, zot om de schoonheid - als hij dan plots de twee armen vooruitstak, als teeken dat het gedaan was en dat ze, allen te zaam, zwijgen moesten, - en ze zwegen dan, al te zaam -, dan! altijd en telkens rolde de volle basstem van Broeder Paphnucius nog door met een leste lettergreep... zijn neuma!... En zoo dikwijls reeds had Broeder Paganinus gesmeekt - of gebulderd: ‘Geen neuma!... geen neuma, Pater Paphnucius!’... en bij de metten werd gezongen:...‘gloria mundum’ - en de neuma volgde: dum!... En Vader Abt had hem, met de constituties in de hand, gezegd, dat het veranderen moest, en dat hij maar op zijn cel repetities moest houden... En met de getijden werd gezongen:...‘Per omne saeculum’ - en de neuma volgde: lum!... En twee uren lang lag Broeder Paphnucius in de boete om de kwaal af te leeren -, en bij 't Magnificat, in de vespers:... - ‘Et semini eius in saecula’... en de neuma: la!... En Broeder Willibrordus werd aangesteld om Broeder Paphnucius, bij 't einde van elk vers, tegen den elleboog te stooten; en telkens Broeder Willibrordus, bij 't einde van een vers, Broeder Paphnucius tegen den elleboog stiet, Broeder Paphnucius deed zoo een zijdelingsch teeken, dat hij het begreep - en zong zijn neuma... 't Ware misschien beter, en vast praktischer geweest | |
[pagina 125]
| |
simpel-weg te zwijgen, niets te zingen; maar: ne sileat vox!... en daarbij, wie had een basstem lijk de zijne?... en ten derde zegt Sint Augustinus: qui cantat, bis orat - wie zingt bidt tweemaal... En soms had hij getracht de leste lettergreep weg te laten en zoo maar te zingen: ‘gloria mun’... en: ‘saecula saeculo’ - maar daar bleef altijd een leste - en die leste werd dan de neuma. Dat brave Broeder Paphnucius er onder leed, dat kunt U begrijpen, en O.L. Heer alleen weet de tranen, die de man stortte. Maar wie zou gelooven dat hij er aan sterven zou?... En zoo toch gebeurde... Hij stierf er aan! Want met Kerstmis dit jaar, kwam er hoog bezoek: de bisschop! - en 't kloosterkoor leerde speciale motetten voor de gelegenheid. En toen Monseigneur, staf in de hand en mijter op het hoofd, door de kerk stapte en links en rechts zijn heilige zegens uitdeelde over de buigende hoofden weerszij, Paters, Broeders, novicen, geloovigen - daarboven, van 't oksaal klonk het: Ecce sacerdos magnus!... Sit pax nobis!... En daarop, zwaargedragen, de neuma: bis!... royaal en vol vuur en vol overtuiging... Monseigneur keek om, naar 't oksaal op - wie zoo ‘bis’ zingen dierf... en zag een Broeder, met de twee handen vóór zijn gelaat... Dat was het leste... En al zegt het menologium nu, dat Broeder Paphnucius stervens viel, door last van ‘quaede humeuren die derrewaerts ghesoncken waren’, 't was toch, naar ik meene, wel liever uit spijt en schaamte over dien rampzaligen ‘bis’... Wat er van zij, hij lag stervend... En al zegt zijn menologium nog, dat een ijle en sotte fantasye in zijn hoofd sloegh, waardoor hij in en uit sprak en buiten propoost’, | |
[pagina 126]
| |
zoo erg was het niet of hij kon, bij de bediening nog met de broeders fluisteren: ‘Nunc dimittis servum’...‘Zend nu voort uwen dienaar, Heer!’ - Alleen, bij 't leste ervan: ‘et gloriam plebis tuae Israël’ - toen elkeen den ouwen, trouwen neuma verwachtte, - de neuma bleef uit... voor de eerste maal sedert zoo veel jaren! En de eenige neuma, dien Broeder Paphnucius miste op aarde, was de eerste noot van zijn lied - hierboven. - |
|