| |
| |
| |
De spoed van Samuël
Bij Kilfenora dorpje in West-Ierland zoo lief voor 't oog als zijn naam klinkt, liggen de puinen van een klooster, dat, rond 600 door Sint Buihla gesticht, tien eeuwen later door Cromwell ten gronde toe werd verwoest.
Tusschen die puinen, meestal met den grond gelijk nu, verheft zich, breed-uit en 3-4 meter hoog, een verweerd rotshoofd, - Kalvarie vroeger, waarop een groot arduinen kruis rees met een Kristus, en, weerszij dit kruis, de beelden van de Moedermaagd en van Johannes. Maar al het gebeeldhouwde is vergaan, en dit alleen blijft nog over: als ge eventjes 't hooge gras en de shamrock die de rots begroeien terzij duwt, dan leest ge heel duidelijk, met oud-Iersche taal en letter in de rots gekapt, een strofe, die, vertaald, alzoo luidt:
Met schoone kleuren schilderde op perkament
Diarmud den heiligen spoed van Samuël;
God! hadde Diarmud even schoon en rijk
heiligen spoed geschilderd op zijn eigen ziel!...
In die strofe zit heel een legende...
| |
| |
Het was rond 800 dat het klooster Kilfenora op zijn hoogsten roem stond, - om de veelheid en den rijkdom zijner gebouwen: claustrum, hospitium, schola, cellae, enz., om de vroomheid en de werkzaamheid zijner monniken, en vooral om zijn bloeiende school voor schoonschrift en miniatuurschildering. Want dit was de voornaamste bezigheid in 't klooster te Kilfenora: de heilige boeken, Oud en Nieuw Testament, te vertalen, over te schrijven op perkament en te verluchten met allerlei wonderen van versiering... Heilig werk voorwaar! Want, naar 't woord van Vader Kassiodorus, ‘van alle lichamelijk werk is handschrift der Heilige Boeken den monnik eigenst. In dien arbeid wordt zijn geest gevoed met de eeuwige waarheid; hij luistert naar Gods prediking, en zwijgende predikt hij zelf ook; hij predikt met de hand, en zijn vingers zijn zoovele tongen; stil zittend en beweegloos in zijn cel verspreidt hij het woord Gods over heel de aarde...’
De beste nu, de meester van al de schrijvers en kunstenaars, die te dezer tijde te Kilfenora verbleven, was Diarmud.
Heden nog blijft het voor de kenners een raadsel hoe, in zijn miniaturen, Diarmud op een duimbreed perkament een landschap te schilderen wist, dat een gevoelen opwekt van onafzienbaarheid; met een miniem tipje goud een star tikte, die meer dan duizend jaren lang haar vurige schittering behield; met enkele, haarfijne streepjes een Paradijs teekende vol majesteit en volkomen vrede; en dit alles toch met dien zoo breeden en lossen zwier, die in al zijn werk den meester verraadt en nog altijd onnagedaan bleef...
En nu was Diarmud bezig het Boek der Koningen te verluchten.
Dien lentenacht zat hij, in zijn kleine cel, tegen de kerk gelegen, - te waken en te werken. Te waken; want elken avond werd door Vader Abt een monnik aangewezen, die
| |
| |
den nacht zou doorwaken voor 't gebeurlijk geval van zielenood onder de christenen van den omtrek. - En te werken, - want zulk een reeks alleenzame, lange, stille, doorgaans ongestoorde uren, die de zandlooper af telde; zoo, bij 't gouden licht van een olielampje, heel de tafel vol met vellen perkament en handschrift, penseeltjes en potjes, gomwater en puimsteenpoeder, en op zijn ivoren palet een regenboog kleuren: oker en kraplak, sepia en sinnaber, goud, kobalt, opiment, karmijn, ijzerbister, vermiljoen!... dat was voor Diarmud een heerlijkheid, een Paradijs op aarde!...
En hij werkte volop, met al zijn talent, al de inspanning zijner gaven, - met heel zijn hart... en helaas! heel zijn ziel! -
Helaas! ja!... Want als Diarmud bezig was met zijn geliefkoosde kunst, dan leende hij niet, naar 't woord van den wijzen Sokrates, zijn ziel aan zijn werk... hij gaf zijn ziel! hij leverde zijn ziel eraan over, zoodat hij soms wel den dienst des Heeren erbij vergat, of, erger nog, verwaarloosde!
De miniatuur, nu te maken, moest het vers verbeelden van I Boek Koningen, Kap. III, 4: ‘En het geschiedde te dien dage, dat de Heere Samuël riep; en Samuël zeide: Zie, hier ben ik.’ -
En Diarmud had de versiering zoo opgevat: de binnenzijde van een kamertje naast den tempel te Jerusalem - kamertje waarin de simpele legerstede van Samuël; en 't gebeurde op de stonde zelf, dat Samuël antwoordt: Zie hier ben ik - en dien ‘spoed van Samuël’ had Diarmud juist weten te treffen in 't gebaar van Samuël daar hij zich van zijn legerstede half oprichtte, met oogen vol iever en vrome vlijt... - En zoover was 't miniatuurtje reeds af, maar in den blauwen wand van 't kamertje trok Diarmud nu een venstertje, en daardoor heen, was hij van zin,
| |
| |
den bouw te schilderen van den Tempel zelf... En wel voelde hij dat het een allermoeilijkst ding ging zijn, maar de moeilijkheid zelf lokte, spoorde hem en daagde hem uit; - en met zijn fijnste martelhairpenseeltje, en met de oogen vlak op het perkament...
Plots, in de stilte, daar werd geklopt, buiten, op het loketje in de deur der cel... Diarmud richtte zich op, opende; en een zwakke stem in den nacht:
- ‘Vader, de oude O'Niall ligt op sterven... te Kilshanny... en smeekt om de H. Teerspijze... Maar spoedig... spoedig!’
- ‘Ik kom’ - zei Diarmud, en sloot het loketje.
Hij lei zijn penseeltje neer, sloeg de monnikskap over zijn hoofd op, reikte reeds naar de sleutels tegen den wand; maar bij die beweging viel zijn oog op het miniatuurtje; instinktief, zijn hand volgde de straal van zijn oog en hij stond nu met het perkamentvel in de handen en nagaande met zijn oogen het wondere spel van kleur en lijn... Toen merkte hij daar, in de plooien van Samuël's kleed, een lijntje, dat beter kon, leniger, voller; een lokje in 't hair, dat meer zwellen mocht; hier een hoekje dat meer kobaltblauw, een tipje dat meer oker wenschte... en zóó... zóó weer, met een tikje goud zou, doorheen het raampje op 't miniatuur, de Tempel grootscher schijnen... en... en... En Diarmud zat neer bij zijn tafel en had zijn kap alweer achteruitgeslagen... en werkte door met heel zijn hart en helaas! ook met heel zijn ziel... en de oude, stervende O'Niall was teenemaal vergeten... en de zandlooper telde zwijgend de sekonden af op zijn zandkorreltjes...
- ‘En het geschiedde te dien dage, dat de Heere Samuël riep; en Samuël zeide: Zie, hier ben ik...’ - Niet zoo Diarmud!...
Plots nu weer, - en hoe kwam het? - juist toen hij den zandlooper ging omkeeren, herinnerde Diarmud zich den
| |
| |
zieke en de opdracht... Hij wierp zijn penseeltje neer, trok zijn kap over 't hoofd, had de kerksleutel vast, spoedde heen... 't Verbaasde hem de deur der kerk op een kier te zien... maar de verbazing sloeg over tot ontzetting, toen hij bij 't altaar nu het Tabernakel open vond... en de H. Ciborie was er niet! -
Een oogenblik stond hij sprakeloos, liep toen buiten, wilde de rustende kloosterbroeders wekken, hun zeggen... dat... dat...
Maar van één verbazing stortte hij in een ander..., want nu, waar nog enkele uren te voren de Kalvarierots stond, met het groote Christi-Kruis en de Moedermaagd en Johannes, - daar lag nu niets meer dan de zware doode rots, met alleen erop gericht het zware barre, doode Kruis - zonder Christus!...
Diarmud meende dat hij zinneloos werd... en keek rond door den nacht... Toen, zachtjes, en nabij, daar rinkelde een bel... Diarmud liep er heen... en hij zag, gaande door de velden, een geheimzinnigen stoet... een jong man, die vooraf ging, rinkelde de bel op mate; en achter hem, een priester, die vlak vóór de borst uit, een ciborie droeg in een kroon van gouden licht; en achter den priester weer, een vrouw, die bad met gebogen hoofd en met de handen saamgevouwen vóór den mond... En nu herkende Diarmud de levendgeworden beelden van de Kalvarierots - en zeeg op de knieën...
Langzaam en eerbiedig ging de ‘bediening’ voorbij, bellende, dragende, biddende, - heilig onder de stille starren... En zoo diep voelde Diarmud zich met schroom bevangen dat hij niet wist hoe lang hij daar dien nacht, midden 't eenzaam veld geknield bleef. Maar toen hij 's anderdaags weerkeerde naar het klooster, vond hij kerk en Tabernakel zorgvuldig gesloten, de Ciborie veilig geborgen; en op de rots stond de arduinen groep, stil en
| |
| |
roerloos juist als voorheen - maar Diarmud, met ontzetting in de ziel, begreep de les, de hooge les van vlijt en priesterijver, hem dien nacht door steenen beelden gegeven! -
En enkelen tijd nadien, in alle geheim, heeft Diarmud met hamer en beitel zelf de vier verzen gekapt op de rots, ten voete van 't kruis:
Met schoone kleuren schilderde op perkament
Diarmud den heiligen spoed van Samuël...
God! Hadde Diarmud even schoon en rijk
heiligen spoed geschilderd op zijn eigene ziel!...
En hij verborg de woorden onder 't lange gras en de shamrock.
Eerst, toen hij stervend lag, heeft hij aan den abt van Kilfenora met eenvoud en berouw verteld wat hij dien nacht had zien gebeuren... En de Abt liet het door monnik Drumcondra neerschrijven in de Kronijken van het klooster...
Wat de miniatuur betreft ‘De Spoed van Samuël’, die is onafgewerkt gebleven; en in den blauwen wand van 't geschilderde kamertje is niets te zien dan enkele zwarte trekjes, waar 't vensterke komen moest met een uitzicht op den tempel van Jerusalem.
|
|