| |
| |
| |
...en Proke vertelde van:
| |
Den hoovaardigen ezel
Kindeke Jezus lag in de kribbe in 't stalleke te Bethlehem tusschen os en ezel; en al de schoonigheid was voorbij nu: de Engelen waren terug naar den hemel, de herderkes terug naar het veld, de Koningen terug naar hun land. En Sint Jozef zei: ‘Kom, Maria, wij gaan nu ook met ons Kindeke naar huis!’ - En een leste maal streelden ze den os en den ezel - en na een vurig gebed opdat de reis gelukkig mocht uitvallen, verlieten zij het stalleke.
| |
| |
En zoo bleven os en ezel alleen. De os bekeek den ezel en de ezel bekeek den os; en:
- ‘Ik ga ploegen’ - zei de os.
En hij stond op, en ging ploegen zooals vroeger, bij een arm boerke in de hei; en hij ploegde zoo stil en zoo nederig of er te Bethlehem niets gebeurd was.
En de ezel, alleen nu, morde in zijn eigen:
- ‘Wat! ploegen!... na al de glorie die me gebeurd is! Ik ploeg of ik werk van mijn leven niet meer!’...
En hij ook stond op en vertrok. En hij stapte langs de baan voort, met fiere pooten, en zijn twee ooren fiks omhoog; en als er volk voorbijkwam, dan balkte hij luidluid en hij trompetterde door zijn neus:
- ‘I-a! I-a! Aanhoort mijn stem!
Ik was erbij te Bethlehem!
De starre schoot een straal op mij,
een engel zong me een melodij,
een herder leunde tegen mij,
een koning stond vlak aan mijn zij,
de heilge Jozef voedde mij,
Lief-Vrouwtje lachte tegen mij,
en Kindje Jezus streelde mij!
I-a! I-a! aanhoort mijn stem!
Ik was er bij te Bethlehem!
Bekijkt mij en bewondert mij! -
Maar de menschen bekeken dien ezel met zijn fiere pooten en zijn fiksche ooren en zijn balkstem en ze zeiden:
| |
| |
- ‘Die ezel is gek; en als een ezel gek is, dan is hij tweemaal gek!’ -
En als de ezel een anderen ezel ontmoette, in een kar gespannen of aan 't werk op 't veld, dan schudde hij zijn twee ooren en zei vol medelij:
- ‘Wat een domme ezel!... 't Is waar ook: hij was er niet bij te Bethlehem!’...
En van verre zag hij op 't land den os ploegen, met het heiboerke er achter; en hij schudde alweer zijn lange ooren en hij zei:
- ‘Arme broer!... Persies of hij was er niet bij te Bethlehem!... Dat ploegt maar, in plaats van te leven naar zijn stand!’ -
En hij stapte alweer door, met zijn fiere pooten, en met zijn twee ooren fiks omhoog, en hij trompetterde zijn hoovaardig lied door zijn neus:
- ‘I-a! I-a! Ik was erbij!
Bekijkt mij en bewondert mij!’ -
Ja maar! Kindekes! van zoo door 't land te stappen, fier als 'ne prins, en te zingen: ‘Ik was erbij! Ik was erbij!’ - daar krijgt ge honger van; en als een ezel honger heeft, dan heeft hij tweemaal honger. En hij scheerde met zijn tong wat gras langs de gracht, armzalig en mager gras. En hij ging ook wal klaver scheren in 't veld, goeie vette klaver; maar de boer van de klaver schoot toe met een zweep, en de ezel trompetterde:
- ‘I-a! I-a!’...
| |
| |
maar had den tijd niet zijn liedjen af te trompetteren en huilde:
- ‘A-i! A-i!’ -
En een eindeke verder stond haver schoon in de bel; en de ezel kreeg goesting naar de haver die zoo schoon in de bel stond en stak zijn tong al uit. En eerst meende hij dat hij een aardbeving tegen de ribben kreeg; maar toen hij omkeek, zag hij een dikken knuppel met een dikke knods aan 't ééne eind en een dikke boerin aan 't ander, rood van koleire, en die riep:
- ‘Weg beest!’...
En zoo, zonder huis of kluis, zonder haver of klaver, en hier geplaag en daar slaag, werd het leven van den ezel diep ellendig; hij liep en zwierf rond in zijn ellende, en de magerte kroop in zijn vet; en weer kwam hij voorbij den akker, waar zijn ouwe vriend de os ploegde, met zijn heiboerke achteraan.
- ‘Hoe is 't ermee, broer?’ - vroeg de os.
- ‘Goed’ - loog de ezel.
- ‘Ik kan de ribbekes tellen onder uw vel’ - zei de os met een slimmigheid.
- ‘'k Heb een waterkuur gedaan aan de zee’ - loog de ezel weer; want als een ezel liegt, dan liegt hij tweemaal.
- ‘Dju, Jan!’ - zei het boerke tot den os. ‘Wat staat ge daar uw tijd te verpraten met 'ne mageren ezel!’ -
En de os ploegde voort en de ezel zwierf verder...
| |
| |
En juist kwam de Boerenbond voorbij, met de vlag voorop, en de ezel wou nog 'ns fier zijn, stak fiks zijn twee ooren op en trompetterde:
- ‘I-a! I-a! Aanhoort mijn stem!
Ik was erbij te Bethlehem!
Bekijkt mij en bewondert mij!
Maar de boeren lachten hem uit met zijn magere ribben, en de ezel liet zijn ooren hangen en stak zijn trompetterke op zak. En 's avonds ging hij, moe en uitgehongerd, tegen een hoopje steenen liggen naast den weg, te rusten in den maneschijn... En hij mijmerde en dacht na over zijn lot... En hij begon te begrijpen dat broer Jan de os toch al te zaam gelukkiger was dan hij zelf; en hij vroeg zijn eigen af, of 't hem ook niet beter wezen zou, als hij simpelweg zijn hoovaardigheid aflei en werken ging voor zijn dagelijksch brood... En zoo kwam er spijt op in zijn hart, en berouw, ja! En nu zou hij wel tranen gestort hebben, de goeie ezel! Maar plots! kort-bij, hoort hij een zachte vrouwestem, die zei:
- ‘Als we nu 't ezeltje maar hadden van Bethlehem!’ -
- ‘Ja,’ antwoordde een even zachte mannestem, ‘dan zou de reis gemakkelijker vallen!’ -
En de ezel meende die twee stemmen te herkennen!... en toen zei de vrouwestem weer:
| |
| |
- ‘Alles toch zooals O.L. Heer het wil!’ -
- ‘Overal en altijd en in alles!’ - zei de mannestem.
En nu was hij er zeker van, dat hij de stemmen herkende! - Hij stond op, stapte bij en, klaar staande in den maneschijn, hij sprak:
- ‘Ik ben het ezeltje van Bethlehem.’ -
En de Vrouw bekeek hem, en de Man bekeek hem, en het Kindje dat bij hen was, bekeek hem - en zij ook herkenden hem als het ezeltje, dat in het stalleke stond te Bethlehem!...
- ‘Welkom!’ zei Sint Jozef; ‘wij vluchten naar Egypte! en een ezeltje zal ons zóó nuttig zijn!’ -
Zoodat hij meemocht naar Egypte!... En gelukkig dat hij was; en als een ezel gelukkig is dan is hij tweemaal gelukkig! - En met O.L. Vrouwe en 't H. Kindje op den rug, en met Sint Jozef, als geleider, stapte onze ezel dapper voort, de lange dagreizen door, dwars doorheen het stuifzand van de woestijn en de hitte van de stralende zon. En al kreeg hij ook niet veel, toch kreeg hij genoeg, en daarbij, als ge blij zijt en gelukkig, dan hebt ge niet veel eten van doen! En zweeten deed hij genoeg, jawel! - maar dat troostte hem nu, en hij dacht:
- ‘Dat's een beetje boete voor mijn hoogmoed!’ -
En hij stapte aldoor dwars doorheen zand en zonne; en zijn ooren hield hij nederig omneer; en hij
| |
| |
kwam broer os tegen, die terugkeerde van den akker met achter hem ploeg en boerke; en de os zei hem met 'ne groet:
- ‘Proficiat, broer! Dat's beter dan te luieriken in hoovaardigheid!’ -
En zoo geraakten ze eindelijk in Egypte!... En de H. Familie kreeg daar van een rijken goeien heer een hutteke en een loopke land; - en 't ezeltje kreeg zijn... pooten vol bezigheid! 's Morgens moest hij naar de rivier met de waterkruiken; en binst den dag trok hij ploeg en egge; en tusschenin, uit puur plezier, liep hij een drafje met Kindeke Jezus op den rug. En vermoeid was hij wel soms, maar alweer dacht hij dan:
- ‘Dat's een beetje boete voor mijn hoovaardigheid - en 't is verdiend!’ -
En na dag en tijd, keerde de H. Familie terug naar Nazareth; en een tweede maal ging het stappensstappens, de lange dagreizen door, dwars door stuifzand en zonneschijn... Maar te Nazareth gekomen, zei Sint Jozef:
- ‘Nu, ezeltje!... Wat zijt ge van zin? - Wij weten in onze schamele hut geen blijf met u - en wij zijn te arm om u te voeden.’ -
- ‘Ik ga werken’ zei de ezel, ‘en ik ben u dankbaar voor al uw goede zorgen.’ -
En vaarwel gezegd, - de ezel trok op en kwam terecht bij 'ne marskramer, die met een krakend karke de dorpen afreed en meer dronk dan hij ver- | |
| |
diende... En een plezant leven was het in 't geheel niet, want het beestje kreeg meer slaag dan voedsel, en de slagen vielen stevig en 't voedsel was maar slap: distels en water; en als een verandering, water en distels!... En dat duurde zoo jaren; maar het ezeltje kloeg niet en vroeg niet; en dacht maar toe:
- ‘Dat's een beetje boete voor mijn hoogmoed - en 't is verdiend!’ -
En na jaren slagen en slaven en draven, werd de marskramer uitgespannen voor schuld en 't ezeltje kwam terecht nu bij een veekoopman, die 't met een hoopje schaapjes en kalfjes en ezeltjes in de wei liet losloopen om er wat vet aan te krijgen.
- ‘En dan verlap ik het!’ - zei de veekoopman.
En zoo stond ons ezeltje, in zijn oudversleten dag, te weiden en te grazen... tot op een schoonen dag, twee mannen bijkwamen en simpelweg den ezel meevoerden.
- ‘Hola!’ riep de veekoopman. ‘Waar gaat ge met dien ezel naartoe?’ -
- ‘O.L. Heer heeft hem van doen!’ - antwoordden de twee Apostelen, want dat waren ze.
- ‘Dan is 't goed’ - zei de veekoopman en liet ze begaan met den ezel.
En ge kunt wel raden, kindekes! waartoe O.L. Heer het ezeltje van doen had... Hij had het ezeltje van doen om zijn triomfantelijken intocht te vieren binnen Jerusalem; en zeker en vast had Hij een
| |
| |
grooter, een schooner, een sterker ezeltje gevonden, had Hij maar gewild! Maar Hij wilde nu dit arme en oude ezeltje beloonen omdat het zoo nederig en berouwvol zijn vroegere hoovaardigheid had uitgeboet!...
En de groote dag brak aan!... en de straten van Jerusalem, versierd en gevlagd en bebloemd, gingen open voor den Intocht van O.L. Heer! En de zon deed haar zomersche best en stak den ganschen hemel in schitterend blauw en gouden licht! En op de stoepen, langsheen de huizen, stonden duizenden en duizenden menschen, en de kinderkes zaten op moeders armen of op vaders schouders; en alle hielden in de hand een langen palmtak om boven de hoofden uit te wuiven; en toen O.L. Heer, op het ezeltje, aan den hoek van de straat verscheen, omringd van Zijn Apostelen, daar brak een triomflied los: ‘Hosannah! Hosannah!’ terwijl de palmtakken wuifden en ruischten, dat de kinderkes gierden en kraaiden van plezier! En O.L. Heer kwam stilaan voorbij, stil en plechtig als een bisschop, met een glimlach op het gelaat en de rechterhand omhoog tot een benedictie...
En 't ezeltje stapte, stapte, stapte, - stille stapkes en de twee ooren omneer!... En 't was erom beschaamd te stappen op de gestrooide bloemen en de uitgespreide kleederen, onder den triomfboog door van de wuivende palmtakken... En fier of hoogmoedig was het hoegenaamd niet meer! Het wist
| |
| |
genoeg dat het niet voor hem was dat de menschen feestelijk zongen: ‘Hosannah! Hosannah!’...
En 't ging maar door, tot het einde toe, met stille stapkes, en zijn twee ooren nederig omneer geslagen bezijen zijn hoofd...
En toen de intocht over was, toen streelde O.L. Heer het ezeltje en zei:
- ‘Braaf ezeltje, dank!... en houd nu de les goed vast: Wie zich verheft, zal vernederd; wie zich vernedert, zal verheven worden.’ -
En de ezel hield de les vast; en als een ezel een les vastheeft, dan heeft hij ze tweemaal vast.’ -
- ‘En broer os, vader?’ - vroeg Bertje.
- ‘Broer os, Bertje?’ - zei Proke en moest 'ns napeinzen... Ha ja!... In hun ouwen dag kwamen os en ezel nog eens saam, en ze spraken over den ouwen tijd... En de os zei: ‘Ja, goeie broer ezel, wij mogen nooit hoovaardig zijn, zooals zoovele menschen doen, als O.L. Heer ze zegent met een of ander... O.L. Heer schenkt hun soms dingen zooals rijkdom, schoonheid, genade, vizioenen, heiligheid en zoo voort!... En dan gaan ze er groot op soms... en ze zingen langs de straat:
- ‘I-a! I-a!... Ik was erbij!
Bekijkt mij en bewondert mij!...
En... dordemiedo!...
|
|