| |
| |
| |
...en Proke vertelde van:
| |
De drie haantjes naar Rome
En gij hebt dus vernomen dat er in den ouwen tijd een parochie uit de Kempen naar den Hemel mocht gaan, omdat in die parochie nooit iemand over 't weer had geklaagd, buiten de vrouw van den koster; en omdat die menschen bij alle weer en wind altijd maar zeiden:
Het weer van Onzen-Lieven-Heer
En gij hebt ook vernomen dat Mr Pastoor aan zijn
| |
| |
parochie had gezeid: ‘Morgen gaan wij al te zaam naar den Hemel - en let goed op: 't eerste haantje, dat kraait, dat is het signaal om op te staan; en 't tweede haantje, dat kraait, is het signaal om gereed te staan; en 't derde haantje dat kraait, is het signaal om vlak vóór de kerk te staan!’ - En de haantjes kraaiden, en de parochie steeg op naar den Hemel!... Buiten de vrouw van den koster, zooals ge weet, en over de vrouw van den koster vertellen we later wel 'ns. Als 't pas geeft. En als 't de moeite waard is. En als we 't niet vergeten.
En hier nu begint eigenlijk het vertelselke van vandaag.
't Was Mijnheer Pastoor zelf, die onder al de haantjes van de parochie deze drie haantjes, - alle drie geboren uit één nest, - had uitgekozen. Want Mr Pastoor had in den tijd hun vader gekend, en wist met wat voor 'n methode die oude zijn kinderen opvoedde om er echte waak-rashaantjes uit te kweeken. En die methode was alzoo: als de haantjes 's avonds op den roeststok slaap kropen, stak vader hun een kasseike in 't rechterklauwken, en dat rechterklauwke moesten ze in hun slaap dan opgetrokken houden. En als ze dan 's nachts, op gestelde uur, wilden wakker worden, lieten ze simpelweg dat kasseike los en dat kasseike viel dan natuurlijk op de teenen van 't linkerklauwken - en dan schoten de haantjes wakker van de pijn. En 't was een methode die nooit miste... En zoo zult ge er dus niet van ver- | |
| |
schieten dat Mr Pastoor deze drie haantjes als nachtwakers uitkoos - en hoe 't kwam dat deze drie haantjes zóó streng en zóó stipt het signaal kraaiden, - elk het zijne, - dat ze te kraaien hadden...
't Eerste haantje nu hiet Kokkiro en 't was een geel haantje; en 't kraaide te middernacht het signaal om op te staan; en het tweede haantje hiet Rikkoko en 't was een wit haantje; en 't kraaide juist om twee uren 't signaal om gereed te staan; en 't derde haantje hiet Korikko en 't was een geelwit haantje; en 't kraaide juist om vier uren 't signaal om vlak vóór de kerk te staan.
En tot zoo verre was 't goed, en heel goed.
Maar helaas! pas waren de parochianen met Mr Pastoor en fanfare boven de wolken uit het zicht verdwenen, of daar brak ruzie uit onder de drie haantjes, wie van de drie eigenlijk het signaal - hèt signaal voor de Hemelvaart! - gekraaid had.
Ze stonden gedrieën op den mesthoop saam, en haantje Kokkiro zei: ‘Ik ben het die het eigenlijk signaal heb gekraaid; want, had ik niet gekraaid, dan waren de parochianen niet opgestaan.’ -
En eigenlijk had Kokkiro toch wel 'n beetje gelijk.
En haantje Rikkoko zei: ‘Ik ben het, die het eigenlijk signaal heb gekraaid; want, had ik niet gekraaid, dan hadden de parochianen nooit gereed gestaan.’ -
En eigenlijk had Rikkoko ook geen ongelijk.
En haantje Korikko zei: ‘Ik ben het, die het
| |
| |
eigenlijk signaal heb gekraaid; want, had ik niet gekraaid, dan hadden de parochianen nooit vóór de kerk gestaan.’ -
En eigenlijk was dat ook wel 'n beetje waar.
En zoo nu was 't ruzie, en elk van de drie haantjes wilde haantje-vooruit zijn... Hemeltjes! had vader haan nog geleefd, ze zouden wat minder klaps gevoerd hebben; maar vader haan was sedert lang dood en begraven en kon niet meer zeggen: ‘Zwijgen! OFF!’; en daar stonden ze nu de drie haantjes, op hun mesthoop, in een driehoek, met de koppen omneer en vlak bij malkaar, bek-open, en kijkend malkaar gloeiend in de oogen... en ze bruisten hun veders op van koleire, en ze vlogen op malkander toe, er over of er op, en kapten met hun kwaaie bekken en hakten met hun sporen dat de pluimekes rondvlogen... met kok-kok-kokkere-kok ertusschen dat het een sport was. En niemand die er bij stond om te zeggen; Zwijgen! OFF!...
Maar natuurlijk, wat ge met woorden niet goed maakt dat maakt ge met ruzie niet beter, en met vechten allerslechtst! De mesthoop lag besneeuwd met vedertjes, en de haantjes zelf stonden daar vol bloed en blutsen, zoodat het niet meer te zien was wie van de drie wit was geweest, wie geel, wie geelwit. Ze hingen alle drie vol slijk en bloed!... En vooral nu wisten ze nog minder dan te voren wie eigenlijk hèt signaal gegeven had, en elk haantje wilde weer haantje-vooruit zijn!...
| |
| |
- ‘Wat!’ zei Kokkiro, ‘ik ben het die 't eigenlijk signaal heb gekraaid’...
- ‘En ge liegt!’ zei Rikkoko, ‘en ik ben het die 't eigenlijk signaal’...
- ‘En ge liegt allebei!’ zei Korikko, ‘en ik ben het’...
En plots, ze zaten malkaar weeral in de smerige pluimen met bek en sporen, tot een ouwe haan, versleten in den dienst, maar met nog 'n spier in zijn pooten en een vonkske vuur in zijn hart, er bij kwam gekokkerikokkerd, er boven op vloog met vlammende vleugels, er onder kapte met zijn bek en met zijn sporen... en als pluimekes op den wind smeet hij de drie haantjes over den mesthoop uiteen en omverre.
- ‘Schandaal!’ kokkerde de ouwe haan, ‘uw vader moest nog leven!... En nu, rap naar uwen roeststok! tot morgen vroeg!... OFF!...’
En de haantjes lieten zich dat geen tweemaal gezeggen - en stil nu stonden ze op den roeststok, pootjen-op en pootje-neer... en sliepen!... En toen ze 's morgens wakker werden, was de ruzie een beetje verslapen en bijgelegd; en ze constateerden dat ze alle drie denzelfden droom hadden gedroomd; namelijk: van naar Rome te gaan en aan den Paus zelf te vragen wie van gedrieën eigenlijk hèt signaal had gekraaid voor de Hemelvaart van de parochie! -
Wel, ze zouden maar dadelijk optrekken.
| |
| |
En ze trokken op, - al kraaiend 't heel oud lijfliedje van de Kempische hanen:
Kokkere-Kokkere-Kokkerikoo
Kempische haantjes kraaien zoo!
Ze kraaien van kok; ze kraaien van koo;
het klettert van West- tot in Oosterloo;
het schettert von Giel tot in Tongerloo;
het kwettert tot in Tessenderloo!
Ze pijpen zij niet op een pijleke stroo
een liedeke-zus of een liedeke-zoo.
Ze kraaien zij kok, ze kraaien zij koo;
zoo klaar als bazuinen van Jericho,
zoo krek als trompetters van Waterloo!
Kokkere-Kokkere-Kokkerikoo
En zoo kraaiende, trokken ze te voet naar Rome!... En ze stapten dwars doorheen de hei, door de velden, en over de bergen en langs de valleien; en verloren loopen konden ze niet, want ze hielden altijd maar langs de baan de parochietorens in 't oog, met hun gouden haantjes, waarop in den dag de zon, 's nachts de maan te blinken zat... En haantjesvolk stond er genoeg langs de baan om te kijken naar de drie Kempenaars en te luisteren naar hun gekraai. En soms vroeg een van die kijkers:
| |
| |
- ‘Zijn dat nu die fameuze haantjes, die een parochie naar den hemel hebben gekraaid?’ -
En dan kraaiden ze tegen: ‘Ja! dat zijn wij!’ - Of liever:
- ‘Ik was het!’ - kraaide Kokkiro.
- ‘Neen, ik was het!’ - kraaide Rikkoko.
- ‘Neen, ik!’ - kraaide Korikko.
En dan was 't weeral ruzie bijna... Eens zelfs, halfweg de reis moest er een groote haan tusschenkomen, die er wreed uitzag als 'ne veldwachter in de uitoefening van zijn ambt. En hij keek ze bijna omverre van koleire en hij zei zoo:
- ‘Asje-blief, wilt ge ruzie maken, trekt dan maar naar de Kempen terug... En denkt aan uw opvoeding... OFF...’
En ze dachten aan hun opvoeding en trokken stillekes verder...
Op 'ne morgen plots, daar lag, vlak vóór hen op de heuvelen, Rome! Rome zelf! - en ze kraaiden van plezier hun liedje:
Kokkere-Kokkere-Kokkerikok!... -’
Zoo luid en zoo vroeg dat heel Rome wakker schoot. En door de straten nu stapten onze drie haantjes al kraaiende, terwijl de vensters vol kijkende menschen lagen - en het klonk:
Kempische haantjes kraaien zoo!’...
| |
| |
en Keel 't stroofke ging er door dat het schetterde en kwetterde en kletterde!
En nu stonden ze op 't plein vóór 't paleis van den Paus, vlak onder 't venster van zijn kamer; en nu trokken ze eerst hun borstkas en longen vol lucht, en dan met gedrieën te zaam uit al hun macht:
- ‘Kokkerokikoo-oo-oo!’ -
De Paus verschoot, trok zijn venster open, en zei aan een kanunnik:
- ‘Laat die drie haantjes binnen! Ik ken ze, en ik weet wat ze komen vragen!’ -
En drie schietgebeekes later stonden daar, in die schoone kamer, vlak vóór den Paus die met een kroon op, in zijn gouden troon zat, drie arme Kempische haantjes!... En zeer bedeesd stonden ze daar, elk op een stoeltje, - bedeesd en beschaamd ja! toen de Paus ze een tijdje bekeek zonder te spreken. -
- ‘Ja-aa!’... zuchtte de Paus eindelijk. ‘Ik ken uw geval... Een simpel geval, maar een droevig geval alweer van hoogmoed! - En 't is dus nog niet genoeg dat ik den last en den kommer van al de Kerken aan 't hoofd heb?... Nu komen hier nog Kempische haantjes met hun ruzie af... Zijt ge brave, trouwe kinderen van de heilige parochie, die zoo pas naar den Hemel is opgevaren?... Wel dan, proficiat!...
| |
| |
‘Helaas!’ - ging de Paus na een poozeke voort - ‘iedereen wil tegenwoordig haantje-vooruit zijn. En 't belachelijkste haantje kraait: ‘Ik ben de man! Mijn staart is de langste; mijn stem is de schoonste; mijn mesthoop is de hoogste!
‘Hoogmoed breekt iedereen den nek tegenwoordig...
‘Wie van u 't meeste bijgedragen heeft tot de Hemelvaart van uw parochie?... Maakt daar geen ruzie over... Weest den hemel dankbaar dat elk van u iets bijdragen mócht, haantjes!...
‘Zonder 't eerste signaal was er nooit een tweede signaal gekraaid geweest; dat spreekt!... en zonder het tweede signaal, geen derde; en zonder het derde signaal was de parochie nooit saamgekomen vlak vóór de kerk... Dat spreekt ook... Maar een beetje nederigheid, asje-blief!...’
De Paus stond op en trok een venster open:
- ‘Gij ziet die kerk, niet waar?... Boven op het kruis van den toren staat een gouden haantje te schitteren in de zon! Welnu, gezegend zij dit haantje!... Maar diep beneden in den grond, zit, donker en vuil, voor alle tijden en voor alle menschen ongezien en ongekend een steen, de fondamentsteen van die groote kerk! En die steen heeft in zijn nederigheid zooveel verdienste... wat zeg ik? meer verdienste misschien dan 't haantje!... 't Gaat er niet om te weten wàt werk ge doet; maar met wat nederigheid en toewijding gij uw werk doet. Daar zit het nu,
| |
| |
haantjes! - En de menschen ook oordeelen soms zóó dom!...
‘De boomen groeien en bloeien dat het een weelde is, - maar wie gedenkt de teedere worteltjes, die diep in den grond te zuigen zitten en den boom voeden en groei en bloei schenken?...
‘En kijkt hier dit groote boek met zijn gouden titel... Maar 't zijn de kleine lettertjes, - hier zoo! - die de waarde van 't boek uitmaken.
‘En de generaals dragen de schoonste dekoraties, maar de soldaatjes hebben ze voor hen verdiend.
‘En 'ne veldwachter, die nederig zijn plicht volbrengt, staat hooger dan een burgemeester die zit en zetelt en zijn plicht niet volbrengt!
‘En ik zelf, de Paus! als ik me verleiden laat door hoogmoed, omdat ik Paus ben boven al en boven allen op aarde, dan tel ik in Gods oogen minder dan de minste pastoor van de nietigste parochie in de Kempen’...
En zoo ging de Paus nog heel een tijdje voort met hun de waarheid en wat nederigheid in de vederen te steken... Tot hij op 't einde besloot:
- ‘Ieder werke zoo goed hij kan het zijne! ieder drage in 't groote werk het zijne bij, en dan hoeven wij geen ruzie te maken over meer of min!... Want zoo doende verliezen we nog de verdienste van meegeholpen te hebben...
‘En een kruiske! - en pikt beneden in den tuin
| |
| |
uw hanebuikjes vol - en keert terug naar de Kempen!’ -
En toen ze weerkeerden, hoorden ze onderweg een haantje, dat vroeg:
- ‘Zijn dat nu die fameuze haantjes, die een parochie naar den hemel hebben gekraaid?’ -
En de haantjes kraaiden tegen:
- ‘Ja! dat zijn wij!’ - of liever:
- ‘Rikkoko was het!’ - kraaide Kokkiro.
- ‘Neen, Korikko was het!’ - kraaide Rikkoko.
- ‘Neen, Kokkiro was het!’ - kraaide Korikko.
En dat hoorde die ouwe haan die er eerst zoo wreed uitzag als 'ne veldwachter in de uitoefening van zijn ambt; - en dit hoorend, zag hij er plots zoo zoet uit als 'n veldwachter op pensioen, en hij zei:
- ‘Ha ba! 'k weet het beter. - Zij hebben het alle drie samen gedaan!’ -
En voort stapten de drie haantjes langs de valleien, en over de bergen, en door de velden, en doorheen de hei... en al stappend ze kraaiden fier en feestelijk hun lijfliedje:
Kokkere-kokkere-kokkerikoo!...
En zoo kwamen ze in de Kempen terug.
En... dordemiedo!...
|
|