| |
| |
| |
...en Proke vertelde van:
| |
De hemelvaart van de boerenparochie
En dus was er in den ouwen tijd onder de parochies van de Kempen één parochie, waar niemand ooit over het weer kloeg. 't Mocht er regenen, sneeuwen, waaien of donderen, iedereen zei - en de pastoor voorop:
het weer van Onzen-Lieven-Heer
En daarom mocht die parochie recht naar den hemel gaan.
Op 'ne schoonen nacht verscheen Sint-Isidorus aan
| |
| |
Mr Pastoor, in een droom; en hij zegende hem eerst met een trippel kruiske om te bedieden dat de verschijning een echte was, en de woorden, die hij spreken zou, pure waarheid.
- ‘Eerwaarde Heer Pastoor’ sprak hij toen, ‘wij verwachten u met uwe parochie hierboven in de eeuwige glorie op Paaschdag! op Paaschdag!! op Paaschdag!!! Zorg zelf voor de bijzonderheden naar uw beste gelieven!’ -
En toen verdween Sint-Isidorus.
En enkelen tijd daarna, op Goeden-Vrijdag in de Goede-Week, na de heilige diensten in de kerk, beklom Mr Pastoor zijn preekstoel... En twee minuten lang zweeg hij, stond daar met den vinger op de gesloten lippen, keerde zich naar alle zijden van de kerk en herhaalde zeven keeren: ‘Hm! hm! hm! hm! hm! hm! hm!’ en dat beteekende zwijgen! zwijgen! zwijgen! zwijgen! zwijgen! zwijgen! zwijgen!... En daarna vertelde hij in den lange en den breede wat hij te vertellen had: vooreerst de buitengewone genaden waarmee O.L. Heer hun parochie zegende... en de blijdschap - en de dankbaarheid!... en 't vizioen dat hem verschenen was en de woorden van Sint-Isidorus...
En nu moesten de parochianen goed luisteren en stipt opletten en juist onthouden: Morgen, Goeien-Zaterdag, bij 't kraaien van den derden haan - niet van den eersten: dat was het sinjaal om op te staan! - niet van den tweeden: dat was het sinjaal om
| |
| |
gerèèd te staan! maar bij 't kraaien van den dèrden haan, stipt, - stipt! - zouden ze allen, groot en klein, op het Gemeenteplein saamkomen, vlak vóór de kerk! Allemaal! en stipt!! - stipt!!! En ze mochten niets meenemen, geen voedsel of geen paraplu's of geen vogelkooikes... niks!... - Ze zouden in den hemel wel wat beters krijgen, dubbel en dik! - Alleen de fanfare mocht haar vlag en haar instrumenten meebrengen, en de burgemeester zijn hoogen hoed, en de veldwachter zijn sabel... En dat was alles, - maar absoluut àlles!... En vooral: (en weer lag de vinger op de gesloten lippen): ‘hm! hm! hm! hm! hm! hm! hm! Zwijgen!!!’
Zoo zei het Mr Pastoor, geroerd en roerend... En toen baden ze nog een tientje om O.L. Heer te bedanken voor de al te groote genade! - En nu verlieten ze stil en vroom de kerk; en op den dorpel stond de veldwachter en naargelang de menschen buitenkwamen riep hij luid en officieel: - ‘Menschen, niets vergeten van al wat Mr Pastoor gezegd heeft... Niets ervan vergeten!’ -
En toen 's anderdaagsmorgens het derde haantjen afliep, stonden al de parochianen op het Gemeenteplein, vóór de kerk, allemaal op hun schoonst, gekamd en geschoren, en vooral: stipt! - Hèèl stipt toch niet, want de koster kwam juist op, toen de vierde haan kraaide; - en allemaal waren ze er ook niet; want, zoo vertelde de koster: zijn vrouw, die den heelen nacht half ziek had gelegen van 't zwij- | |
| |
gen, was nog 'ns met de gauwte naar 't naaste dorpje geloopen, bij haar nicht om haar te vertellen ‘dat ze weg was... en tot ziens, Marie!!!’ Maar buiten diè, was elk op zijn post.
Maantje Magget had een pakje bij, met brood en hesp. Maar: ‘Weg er mee!’ - zei Mr Pastoor, en smeet het pakje over 't muurke van 't kerkhof. En de veldwachter - hij! - had 'nen ouwen groenen paraplu bij; maar Mr Pastoor zei: ‘Weg ermee!’ - en smeet hem (den paraplu) over 't muurke van 't kerkhof. En Jan Vieskes had een vogelkooike bij met een blinde vink; maar weg! was het kooike, en de vink ermee! over 't muurke van 't kerkhof. En, zei Mr Pastoor: ‘Laat de dooden de dooden begraven!’ -
Kokorikoko!... liep het vijfde haantje plots af!...
En zachtjes nu, en schoonekes, en effekes, zonder schokjes, net zooals een waterke zonder wind, vloeide de parochie omhoog naar den hemel. Voorop de kinderen kakelend van plezier, de moeders en de jonge dochters, en de mannen, dan de fanfare van de S. Sebastianusgilde, de leden daarna van de Kerkfabriek, de koster, - en om den feestelijken stoet te sluiten, Mr de Burgemeester en Mr Pastoor.
De veldwachter was overal in-eens, officieel, om de orde.
En plots, terwijl de stoet stil-aan hooger-op slierde door de zonnige lucht, sloegen, beneden in de verlaten parochie, de drie klokjes in den ouwen
| |
| |
dorpstoren van zelf aan 't luiden; en dat klonk als een leste groet, een hartelijk vaarwel:
- ‘Wat luien de klokken van bim-bom-bam? -
- Zij vliegen den schoot in van Abraham!
- ‘Wat luien de klokken van bom-bam-bim? -
- Zij waren zoo vroom en den duivel te slim!
- ‘Wat luien de klokken van bim-bam-bom? -
- Zij komen van z'n leven niet meer weerom!
En maar pas, beneden, zwegen de klokjes, of als een antwoord erop, klaterde van daarboven uit den hemel, de fanfare los en gaf een van haar geliefkoosd-ste aria's ten gehoore...
En aldoor dreef de bedevaart omhoog, hooger en hooger, in de glorie van den stralenden dageraad; en, van onder weer, in 't stof en 't slijk van de lage aarde, stonden de parochianen van den ganschen omtrek, met het hoofd achterover in den nek te kijken!... te kijken naar die wondere bedevaart en te luisteren naar dit aria, dat ze zoo dikwijls op kermissen en festivals hadden gehoord. Maar nu klonk het hun nog zóó veel schooner dan toen! En eerst dachten ze dat de wolken vol mirakels zaten; maar aldra vernamen ze wat er juist gaande was; want met tranen in de oogen en stem, kakelde de vrouw van den koster rond wat er gebeurde!... En zoo diep als de kosteresse nu spijt gevoelde, omdat ze 't juiste ston- | |
| |
deke van 't vertrek gemist had, zoo diep ook gevoelden al die kijkers spijt, omdat ze zoo dikwijls - en zoo dik! - over 't weer hadden geklaagd en omdat ze nu niet meemochten naar den hemel.
De fanfare daarboven zweeg, en alsof het zoo gepast en geschikt was geweest als bij een feestprogrammetje, viel uit den hemel als een ruischende regen van klank, een zang, schoon, schoon, schoon! - met plechtige basstemmen en, erboven uit, het getierelier van soprano-fluitjes:
- ‘Vaarwel nu parochie! Waar we zijn geboren!
Ons harte nu kunt ge niet langer bekoren!
Wij zeggen vaarwel aan kerk en aan toren,
huizen en bosschen en velden en koren!
En nu geraakten de bedevaarders volop in 't rijk der wolken, en de aarde werd onzichtbaar. En als 'ne gids liet de schoolmeester zijn wijsheid weten en legde uit wat er te zien viel: die grijsvale wolken ginder, links, dat waren de magazijnen van regen, hagel, wintersneeuw, aprilsche grillen en maartsche buien; rechts, die zwartzware top wolken, hoog als torens, dat was het arsenaal, waar het geweld zat
| |
| |
opgestapeld van storm en donder; en als ze maar goed wilden toekijken, dan konden ze doorheen de spleten van 't arsenaal, koleirige vuurbliksems zien krioelen bij miljoenen!... En 't was akelig, jawel!... maar over al die akeligheid uit, stond een pracht van een regenboog gespannen en dat was zooveel als een belofte Gods, zei Mr Pastoor, dat ze op den goeien weg waren. En zoo was het inderdaad! Want eens de wolken uit, stonden ze in 't zonnerijk! En dat was éénig! een onmetelijke blauwe ruimte, met vlak erin de zon, die bloeide en groeide en vuurstralen spoot langs alle kanten!... Was dàt de zon?... Hemeltje 's Heere! Wat was de zon, die zij jaren lang, dag aan dag, op aarde te zien hadden gekregen! Wat was de schoonste zomerzon bij deze zon vergeleken: een roetkaarsje! een oliepitje! een miserie van stallantarentje!... Ze vonden 't zoo heerlijk en zoo prachtig, dat een goei paart van de bedevaarders reeds meenden dat ze in den hemel waren!... maar Mr Pastoor zei zoo, met een glimlachje van iemand die 't weet: ‘'t Zal ginder nog wat anders zijn!’ -
En aldoor ging de vaart! omhoog en omhooger!... En naarmate ze klommen, werd de blijdschap in hun hart al warm en warmer, 't geluk in hun zielen al zuiver en zuiverder. En dan gaven ze al dit geluk en die blijdschap weeral lucht in een galmende lied of haalde de fanfare een van haar geliefkoosdste aria's uit haar repertorium voor den dag...
| |
| |
En de Pastoor was zoo topvol gelukkig als een kanunnik die voor de eerste maal een nieuwen toog aankrijgt met purperen knopjes; - maar veel gelukkiger.
En de burgemeester was zoo fier als op den dag toen hij zijn dekoratie te Brussel mocht gaan halen; - maar veel fierder.
En de veldwachter was zoo officieel als vroeger op zijn eerste sjampetter-revue; - maar veel officieeler.
En de koster zelf was zoo blij als op zijn zilveren bruiloft; - maar veel blijer.
En omhoog! omhoog aldoor! omhoog naar den hemel!...
- ‘Nu zullen we een beetje bidden’ zei Mr Pastoor; ‘want met al die schoonigheden zouden we 't voornaamste wel vergeten!... Vooruit, Rozeken!’ -
En Rozeken Hoedjes bad voor. Rozeke had wel geen schoone stem en 't leed aan 'ne korten adem; maar het had zoo lange jaren op de parochie voorgebeden bij begankenis of novenen en lijkrozenkransen, en het kende de vijftien mysteries zoo sekuur van buiten met al die schoone teksten en aanroepingen dat het zonde vóór den Heer was geweest, als Rozeke nu niet voorbidden mocht. En 't ging:
- ‘o Gebenedijde maagt ende allerheiligste Moeder Gods Maria, wij begeren u met een geestelijke krone te vereeren; ende opdat onzen dienst u mag behagen, wilt ons van uwen Zoon tot dit gebed een
| |
| |
ootmoedig, aandachtig, vierig, volhardig en devotig herte gewinnen. Amen.
Ik geloove in God den Vader... enz. met de drie groetenissen: een voor Maria, dochter van God den Vader; een voor Maria, Moeder van God den Zoon; een voor Maria, Bruid van den Heiligen Geest... En daarna de vijf blijmoedige mysteriën... en de vijf droefmoedige mysteriën... en vooral (ha! die vijf waren welkom!) de vijf glorieuze mysteriën waarvan de eerste:
De Verrijzenis van Christus... En morgen was het Paschen!... en het tweede:
De Hemelvaart van Christus... En vierden ze zelf nu niet hun eigen Hemelvaart?... En hoe goed begrepen ze nu die schoone woorden, die ze op aarde duizendmaal hoorden en baden - en maar half begrepen en nog minder meevoelden! -
Jezus vaart glorierijk, ten hemel... Juist zooals zij zelf nu! Wees gegroet, Maria...
Jezus klimt op door zijn eigene macht... Dit was wel juist hùn geval niet, maar toch... Wees gegroet, Maria...
- Jezus scheidt van zijn lieVe vrienden... enz. enz. enz.
En regelmatig als een klokje klonk op de woorden van Rozeken Hoedjes:... ‘de vrucht uws lichaams Jezus’ het antwoord na van de parochianen: -
‘Heilige Maria, Moeder Gods... enz. -
En ze baden zoo lang en zoo vurig met slag en we- | |
| |
derslag van woord en antwoord dat ongezien bijna, zoo stil, de schemering was gekomen...en het halfdonkere. -
De maan was reeds uitgehangen en ze schoven er juist na. En 't manemanneke, bij 't zien van zoo'n massa menschen, verschoot van 'n verschot en liet ervan zijn mutsaard vallen; maar toen het Mr Pastoor zag, begreep het seffens wat er gaande was, en beleefd en lachend sloeg het aan als een fiksch soldaatje en knikte met 'ne lach en knikte met 'ne knik en riep: ‘Sjoer! - Sjoer!’ - tot de stoet voorbij was.
En altijd maar hooger!
Nu rezen ze voorbij den Grooten Beer, die, gestoord in zijn stille bezigheid, opkeek en zijn tanden liet knarsen; maar de veldwachter, van nikske bang, liet officieel zijn sabel zien en de beer gromde wrrr!... en lag neer als een lammeke.
En altijd maar vooruit omhoog!... Stil-aan, boven hun hoofden werden de starren nu allemaal aangestoken; en op drie wees-gegroetjes tijd hing de gansche voute vol pinkeling, en de baan zelf, waarover zij opklommen, lag besproeid en bestrooid met goudtikjes als bij een processie. En weer was de schoolmeester in zijn element en hij wees nog eens de zeven heldere starren van den grooten beer, die vastgebonden ligt aan den Poolstaak; en hij toonde den melkweg die naar Jeruzalem leidt; en 't starreke van Bethlehem, madeliefje onder de starren, zoo
| |
| |
lief en zoo nederig; en de drie Koningen op één rij; en de star, die blonk boven den put waarin Jozef door zijn broeders was opgesloten geweest; en de star van wijsheid die schitterde op 't voorhoofd van Salomon; en de reesem starrekes die gepereld zaten in 't kleed van de Koningin van Saba... en Ratje Kapoens, 't braafste deugnietje van de parochie, wilde met de gauwte een van die starrekes plukken, maar Ratje verbrandde zijn pooten, en ‘'t Was niet gestolen,’ zei zijn moeder, - en ‘'t Zou hem leeren’ zei zijn vader. -
En immer voort ging het doorheen de starren hemelwaarts, soms door een ruischenden regen starren heen... En toen de nacht over was en de rozige morgen weer piepte... plots! ze stonden voor een diamanten dubbeldeur in een gouden muur - en dat was de hemel!... 't Stond boven de deur: Ecce coelum!...
En niemand zei ook maar een enkel woord; zóó stonden ze geslagen... Alleen Mr Pastoor hield gegenoeg van zijn zinnen bij om op zijn knieën te bidden:
schoon vizioen van vrede!
waar vind ik woord en klank en stem
voor zóóveel schoonigheden!
Uw gevel blinkt als puur vernis!
'k zag nooit zoo iets voor dezen!
en als 't van buiten zoo al is,
wat zal 't van binnen wezen?
| |
| |
't Is alles goud en diamant
en dat's nog maar de buitenkant,
'ne muur, een dubbel deure!
Al wat ik zeggen kan, valt mis,
en 't valt te min, naar 'k vreeze;
en als 't van buiten zoo al is,
wat zal 't van binnen wezen?
Hoe kan 'n simple dorpspastoor
zoo hoog met woorden stijgen
dat hij u prijze naar behoor?
Een bisschop zelf zou zwijgen!
Want, naar Sint-Jans getuigenis,
Gij blijft steeds onvolprezen...
Ach! als 't van buiten zoo al is,
hoe zal 't van binnen wezen?’ -
Mr Pastoor zweeg; de Burgemeester, met zijn hoed in de handen en tranen in de oogen, gaf met 'ne stillen vinger teeken aan de fanfare dat ze spelen zou, en deze liet een van haar geliefkoosd-ste aria's hooren... Wel klonk er al een nootje verkeerd, dat was simpelweg van ontroering... De veldwachter stond er naast, met getrokken sabel, officieel. Rozeken Hoedjes murmelde: - ‘Kom, H. Geest, ontsteek in ons het vuur uwer liefde. Wees-gegroet’...
De dubbele gouden deur zwaaide langzaam open: daar stond Sint-Isidorus, gansch in 't goud en 't zilver en gekroond, maar schooner dan goud en zilver en kroon, blonk een heilige lach op zijn gelaat...
| |
| |
En hij zei simpel-weg: ‘Komt binnen, lieve kinderen!’ -
En wat daarna gebeurde, dat zullen wij pas weten, als wij het, met Gods genade, zelf eens zullen ondervinden. Amen. -
En... dordemiedo!...
|
|