| |
| |
| |
Proke Plebs over:
kinderen
aardsche paradijzen en
een uitvaart
- ‘Kinderen, knorde Van den Bemde, 't is 'ne last in den huis... Dezen morgen viel ik nog over een van de mijn. (En hij streelde zijn zeere knie.)
- Van den Bemde, zwijg; zwijg, Van den Bemde! In mijn huis geen kwaad spreken van de kinderen... God ziet mij, hier vloekt men niet. Streel uw knie zooveel ge wilt en laat ze verzorgen door den besten veearts van 't vak; maar als 't u belieft, spreek van de kinderen geen kwaad onder mijn dak...
Waar is 't wel: 't is 'ne last in den huis en 't is 'ne last in den huis. En 'ne mensch verliest er zij hair bij. Maar waar is 't ook: gezegend is 'ne last!
| |
| |
en gebenedijd de schouders die iets te dragen hebben! Als ge er uw hair bij verliest, gij wint er een hart bij!
(pooze)
Ik zie ze gaarne, de kindekes, zei Proke droomerig. 't Is een plezier voor mijn oogen en voor mijn hart, alsof ik rond wandel in den Dierentuin.
Want van al die dierkes, Van den Bemde, zijn kindekes de schoonste. 't Zijn aapkes, eekhoorntjes, marmotjes. En zij eten van alles, suiker 't liefst. - Ze worden gemakkelijk tam; met geduld, koekjes en kletskes. Grillig, zijn ze wel; ze moeten soms de maan hebben.
Naar gelang ze grooter worden, gaat er de lieflijkheid van af.
Geen dierke op aarde heeft zooveel namen en 't zijn altemaal bijnamen. Geweldige bijnamen! Als ge er een van aan een groot mensch moest zeggen, ge vloogt in 't gevang voor drie jaar. Mijn diefke! mijn moordenaarke! En onze kleinste, een echte Benjamin, Van den Bemde, wordt den godslievigen dag uitgescholden voor Ravachol en Bolsjewist.
Vooral wanneer zij slapen dan zijn zij gevaarlijk. Dan moogt ge geen woord spreken; ge moet op de teenen trappen, gij, baas in uw eigen huis!
Waar ze zijn, moeten ze basis zijn; of 't werkt niet, en 't is revolutie.
En ze zetelen in hun stoeltje, heerschende keizers
| |
| |
over de wereld! Hun valhoedje is hun kroon; 't rateltje, hun scepter; en heel 't menschdom, te beginnen met vader en moeder, is hun slaaf; als ze maar zeggen kik of mik... hou-je gereed, slaven!...
Soms meen ik: Wat kunnen die kleinen van uit hun stoeltjes, met een lip vol minachting neerkijken op ons, groote kleine menschen! En wat moeten wij in hun schatting kindekes zijn! Wij, die ons afbeulen en afslabeuren en 't hoofd breken met ijdelheden en nietigheden, terwijl zij leven en zich uitleven in de onuitputtelijke Voorzienigheid van 't moeder lijk hart!
Want inderdaad, Van den Bemde, daar geven ons de kindekes een opperst voorbeeld van geloof en betrouwen; en als wij, groote, opgegroeide menschen ook maar een ziertje hadden van het geloof en betrouwen der kinderen in de moederliefde, - de moederliefde, die voor hen werkt en voor hen bidt en voor hen slabeurt en op hen waakt, - indien wij, zeg ik, ook maar één allerduizendste zierelingske van dit geloof en vertrouwen hadden in de Voorzienigheid Gods, wat zou elk van ons fier langs de straat mogen stappen en zingen: Laat me door! want ik ben het eigen kind van den Eeuwigen Vader hierboven!
(pooze)
De kindekes, Van den Bemde, ze zitten diep in de mouw van O.L. Heer... Geloof me dat!
| |
| |
Christus zei: Laat de kleinen tot mij komen! Hij zei niet: Laat de groote menschen tot me komen, of de renteniers of de geleerde klerken, of zelfs niet: Laat de pastoors tot me komen... Neen, laat de kleinen, de kinderen, tot mij komen.
En Hij heeft zijn benedictie op hun hoofd gelegd... en Hij, die altijd zoo zoetjes sprak, heeft een verwensching uitgesproken ge weet wel over wie... Alsof Christus zei: ‘Als gij over uw kind valt, dat's geen erg; maar als uw kind over U valt, dat is erg en dat verdient 'nen molesteen aan uwen hals...
Dat 's wel straf gesproken, Van den Bemde, maar ik heb het niet gezegd... 't Is Christus! en die mag straf spreken...
Ik zeg: ze zitten in zijn mouw tot den elleboog; en zoo de wereld niet vergaat in een aardbeving of een ontploffing van al de krakende vuurbergen te zaam, 't is misschien, Van den Bemde, omdat er ergens op 'nen uithoek van China, in een arm hutteke, een miserabel kindeke te bidden zit, met zijn armpjes omhoog: Onze Vader, die in de hemelen zijt...
't Kan... 'k Weet niet...
En 'k weet ook niet wat er waar is van wat ik eens gelezen heb, of gedroomd... Daar was een troep kindjes, op zoek naar 't Aardsch Paradijs, waarvan ze maar niet wilden gelooven dat het was afgeschaft; en ze trokken al zingend over berg en dal, met een papieren vaantje en een kartonnen tamboerken om stap te houden; en weet ge wat?... Omdat ze 't
| |
| |
Aardsch Paradijs zóó zochten met zóó 'n zuiver hart en zóó 'n kinderlijke oprechtheid, God SCHIEP! Hij schiep!! uit den niet! Van den Bemde! een nieuw Aardsch Paradijs voor die kindekes!
't Kan altemaal waar zijn, Van den Bemde... Met O.L. Heer en met kleine kindekes moet ge van niets verschieten.
(pooze)
Ze spreken van vrede... maar 't kindeke Jesus in 't kribbeke te Bethlehem, - dat bracht den echten vrede; dat kindeke is de ware president van den Volkerenbond; en die glorie en die hooge diplomatie is nog altijd het monopool van de Kindekes... Handen af, zeggen ze tegen de diplomaten en hooge pieten; de wereldvrede, zeggen ze, dat is onze bureau!
't Eerste echte woord van vrede, dat gesproken werd na den wereldoorlog, 't zijn de kinderen die het hebben gesproken door den mond van den Paus.
Twee jaar geleden, de Paus speelde bedelaar en hij bedelde heel de wereld af; want, zei de Paus, in Oostenrijk zitten miljoenen kinderen zonder brood en ze hebben geen kleedjes aan 't lijf... En onze patriotieke zeepbarons zeiden: ‘Niks te geven!... Rien du tout!’ zeiden ze. - Maar - en dat 's niet om te stoeffen, Van den Bemde, - ik roep mijn tien kindekes...
- Negen! verbeterde Van den Bemde...
- Tien! of denkt ge soms dat ik mijn eigen kin- | |
| |
deren niet meer kan tellen?... Mijn boerderijen, die kan ik effektief niet geteld krijgen; mijn kinders wel... Nu dan, ik riep mijn tien kinderen saam en 'k zeg: ‘Kindekes al, wij zijn geen zeepbarons, wij zijn zelfs geen barbaren of heidenen; en uw broerkes en zusterkes uit Oostenrijk lijden honger en kou!’ - En zij hebben netjes en fijn hun spaarpotjes leeggeschud, Van den Bemde, en 't was niet veel, dat 's waar; maar ik dacht aan de twee penningen van de arme weduwe uit het Evangelie en 'k heb met een groot hart die kleine aalmoes in de schaal gelegd, 's Zondags; en de koster zei: God zal 't u loonen; - en 'k bad stillekes zoo: Heer, zegen mijn huishouden...
(En plots, vuist op tafel.)
't Is honderd-bommen-onder-de-blommen een ottentieke lafaard, die vijanden vindt in Kindekes zonder brood en hemd; én, Van den Bemde, als kindermiserie moet meetellen in de vaderlandsliefde, dan zeg ik: Voert! zeg ik, 'k eet niet van dien tapioka’.
(pooze)
We zitten hier eigenlijk op een kapittel Van den Bemde, waar 'ne mensch kan boeken over schrijven.
Want daar is nog iets...
Schoon en lief waren de bloemen in 't Aardsch Paradijs: jawel!... maar spreek me van de kinde- | |
| |
ren, Jantje-hoe-langer-hoe-liever, Mieke-vergeet-me niet, Bertje-dalias en Rozeke-zonder-doren... Mijn huis en mijn hofke, dat is nu mijn paradijs; de engelen komen er spelen, ongezien, met mijn kinderen; en juist als vroeger, toen Hij neerkeek op Adam, van achter den boord van een gouden wolk, zoo kijkt nu Ons-Heer neer, door de spleten van mijn arm plafon, op zijn hovenier Adam-Proke-Plebs... En hij knikt, zóó, en Hij zegt: Proke, 't is bonum, zegt Hij, 't is goed.
- En Mieke Meulemans? -
- Mieke, Van den Bemde?-.. Mieke Meulemans?... Die hoveniert niet; die... O Van den Bemde, zwijg, en doe dat leelijk gezicht van u weg... en laat me lyriek zijn! lyriek lijk een dichter die positief zot wordt!
(En Proke, prachtig:)
De liefde van God, Van den Bemde, de liefde van God is mensch geworden in Jesus-Christus; en de almacht van God is mensch geworden in Moeder Mieke Meulemans.
- Wat?! barstte Van den Bemde geschandaliseerd.
- Zwijg, Van den Bemde, zwijg... 'k Zal bewijzen wat ik zeg... 'k Zal bewijzen zeg ik u.
'k Zat gisteren avond achter de stoof ‘De Leeuw Van Vlaanderen’ te lezen; en Mieke Meulemans zat met ons Janneke, onzen Benjamin, op haren schoot; en ik keek zoo geniepig over mijn boek
| |
| |
heen... en ik keek en ik luisterde; en Mieke leerde ons Janneke bidden, handekes saam: Onze Vader, die in de hemelen zijt...
En ik dacht zoo: Mieke, dacht ik, Mieke Meulemans, 't moet allegelijk een danig schoone cinema geweest zijn, de schepping in de eerste dagen... In den beginne lag de wereld woest en ijdel, Mieke, maar de geest van God broedde over die woeste ijdelheid en God schiep met één woord het firmament en de zon en de sterren; en ik dacht: Zie Mieke, dacht ik, Mieke Meulemans, bij elk woord dat ge zegt, wordt het Licht, fiat lux, in dat onnoozel kroezelkopje van ons woest en ijdel Janneke; bij elk van die woorden die ge spreekt: God, hemelen, dagelijksch brood enz., daar rijzen sterren omhoog in zijn verstand en in zijn hart, met de zon in 't allerhoogste...
Is 't bewezen, Van den Bemde? Is 't bewezen, Van den Bemde? En is het klaar, dat de Almacht van God is mensch geworden in 't éénig moederke Mieke Meulemans?...
(pooze)
Weet je wat Van den Bemde?... 'k Zou willen 'ne profeet zijn...
In 't Oude-Testament lei er een profeet stof en assche op zijn hoofd en hij liep door de wereld al roepend:
Wee wee! de last van Ninive!
| |
| |
Wee wee! de last van Sodoma!
Wee wee! de last van Gomorrha!
Wee wee! de last van Babylon!...
Ik zou roepen: Wee w ee! de last van Europa!...
Wee wee!... Want het kind, dat de liefde is, is de Haat geworden en de vijand!... En wij hebben meer schrik van het Kind dan van den Duitscher!...
Als een boom wil sterven, dan sterven eerst zijn bloeiende bloemen, Van den Bemde, en een Vaderland gaat dood bij zijn kinderen...
't Vaderland gaat om zeep en wij zullen het begraven... R.I.P....
Sta eens op zij, Van den Bemde, dat ik een profetie afsteek...
(Van den Bemde stond op zij; en Proke:)
In 't jaar 2000 en zooveel...
Ik hoor een klok, een zware rouwklok, en zij luidt: Va-der-land!... Vaa-derr-laaand!... Vaaa-derrrlaaaand!...
'ne Lijkbidder komt rond: Proke, ge wordt verzocht op den lijkdienst van 't Vaderland...
En ik zeg: Waarvan is 't gestorven, Geert?
- Uitgeteerd... Proke... kinderloosheid...
'ne Korbiljar met zwarte paarden en triestige geschoren koetsiers...
En de Pastoors erachter, met een roketje; 't kapittel zingt: miseree-rie...
En de klok terwijl: Va-der-laand!...
| |
| |
En daar is muziek bij: de klerikalen spelen een doode-marsj; de liberalen zingen de Marseillaise, de socialisten fluiten: karta - kapot!...
En de klok terwijl: Vaderlaaand!...
En boven, in den hemel, zweven witte wolkjes en blauwe vlokskes en dat zijn de mogelijke zieltjes van de mogelijke kindekes... de kindekes die moesten zijn, Van den Bemde, en die niet geweest zijn...
En we komen op 't kerkhof, en de deken zegt:
Proke, spreek de lijkrede u it:
En ik sta bij 't graf en ik zeg:
‘O Betreurd Vaderland, zeg ik...
‘Wij hebben te luid gedeklameerd over de Schoonheid van 't land en niet genoeg geréklameerd voor de stevigheid van 't land...
‘Wij hebben te veel gedékoreerd voor diensten aan 't land en 't land zijn hartebloed laten aftappen.
‘Wij hebben te veel gesproken van kultuur latine en Fransche beschaving en wij zijn vergeten mensch te zijn.
‘Wij hebben te veel gebrabassonneerd voor 't vaderland en niet gehoord de jeremiade van 't land zelf.
‘Wij hebben 't paardenras verbeterd en 't kinderras laten uitsterven...
‘Wij hebben kantaten gezongen ter eere van artis ten die verzen schreven en savooien schilderden, en wij hebben den armen man niet gesalueerd, die me zei: “Dat's nummer tien, Proke... en 'k heb er liever 10 op mijn boekske dan één op mijn consjentie ...
| |
| |
‘Wij hebben te veel gepolitikeerd, geparadeerd, gesjampanjiseerd - en gesaboteerd! -
‘De plaag van Egypte is over ons heengekomen en ze nam den eerstgeboren mee... den eenig-geboren!
‘Wij hebben gezegd: “Ik ben te arm’... en de schoonste rijkdom, dat zijn de kinderzielen.
‘Wij hebben gezegd: “Mijn huis is te klein”... en 't is met het huis van den arme lijk met den hemel van Ons-Heer: Hoe meer engelen, hoe meer plaats en hoe meer plezier!
‘Wij hebben gezegd: 't Is 'ne last in den huis en dezen morgen viel ik nog over één van de mijn... en God zelf, lijk in den kruisweg, is driemaal gestruikeld over de kasseien van onze zonde!
‘En nu staan we hier, o Vaderland, bij uw open graf!
‘En terwijl we naar hiertoe kwamen, langs de boulevards, 'k heb de standbeelden gezien van onze vroegere helden, die stierven voor 't Vaderland; en ze weenden tranen van woede uit hun bronzen oogen.
‘'k Heb een stokoude moeder sarkastiek hooren zeggen: ‘'k Heb er drie van de mijn gegeven in den oorlog... en 't was me wel de moeite waard!...
‘De “soldaat inconnu” heeft de gouden kronen van zijn graf weggeschopt... “voert!” - en hij ging op zijn buik liggen met zijn oogen in 't zand.
‘Vaderland! Vaarwel!...
(pooze)
| |
| |
En hoe loopt de rest af, Proke?... En met de klok?...
- De rest, Van den Bemde?... Toen we van den dienst naar huis kwamen, en terwijl de klok nog maar door luidde: Vaaa-derrr-laaaand!... opeens: daar zijn de Chineezen! riep er een! - En de leste 36 soldaten, die we nog hadden, waagden een aanval uit de leste loopgracht; en terwijl ze aanvielen, keek er een van om, over zijn schouders, en riep: ‘Waar zijn de reserven’?... Helaas! de reserven!... En op 'nen flik was alles gedaan en over; want zie! die domme Chineezen, die hàdden reserven!...
En een leste maal luidde de klok: Va-der-laand! Vaa-derr-laaand! Vaaa-derr-laaaand!...
En de leste Belgen werden geschoren met 'nen langen staart, vlak op hun kruintje, en ze moesten voortaan malkander groeten, op zijn Chineesch, dat is: met den wijsvinger op uw neus tikken; en overal op de wegwijzers werd geschilderd: Belgunski... en we kregen 'nen eersten minister: Li-Loeng-tsjang, die zoo dom was dat hij zelfs geen Fransch kende...
Salut, Van den Bemde!
|
|