| |
| |
| |
Proke Plebs over:
pausen
vaderschap en
een gesluierde dame
Ze noemen den Paus ‘den heiligen Vader’... En 'ne Vader is hij!...
Ik weet niet, - maar als ik ooit bij den Paus moest komen, 'k zou daar seffens thuis zijn... Bij den Koning niet, geloof ik... Aan 't hof van 'ne Koning zijn ze te beleefd... en 't zou daar zijn van Mijnheer Plebs langs hier en Monsieur Plebs langs daar en 'k zou niet weten op wat been staan... Maar de Paus zou me zeggen, heel gemoedelijk, en heel simpel, en heel vaderlijk: ‘Dag mijn zoon Proke... En ik zou niet verre zoeken - en zeggen: ‘Dag Vader. -
| |
| |
Want 'ne vader is 't wel...
Elken avond geef ik, vader Plebs, een kruiske aan 't Kristendom dat het mijne is, dat is: al de Plebskes klein formaat... en 'k zeg hun: Dat God u beware! En zoo ook, de Groote Vader te Rome, geeft zijn benedictie's over heel de wereld. Zóó zit hij, zóó, altijd, met zijn twee vingers omhoog, om te zegenen.
Apropo, ze vroegen aan onzen kleine: ‘Waarom gaat de Paus altijd zoo zitten, met zijn twee vingers omhoog? - Wel, zei onze kleine, zoo gaat de Paus altijd zitten, als hij niets te doen heeft.’ -
Pure waarheid, Van den Bemde; en de waarheid spreekt weeral uit kinderlippen... Want de Paus heeft inderdaad niets anders te doen dan maar te zegenen; al wat hij doet buiten dit, dat beziet hij zelf als bijbezigheid tusschen haakjes.
't Is 'ne vader, zeg ik, met het oog van 'ne vader, en 't woord van 'ne vader, en 't gebaar van 'ne vader... De Paus, de eerste van al na den oorlog, zei: ‘Allo nu, kinderen, geen haat of gramschap meer; geeft malkander de hand; ge zijt allemaal bloemen op één tak, druiven uit één tros, kinderen van één huisgezin. - Hij bedelde, met de schaal, heel Europa en de wereld af, om brood voor de kindekes van Oostenrijk en Rusland; en hij zei zoo: ‘Die hebben ten minste geen schuld aan den oorlog’... wat ieder rezzonnable mensch wel wist; dat spreekt; maar ge moest 'ne Paus zijn om het te durven uit- | |
| |
roepen over de woeste koppen van de koleirige volkeren...
'n Vader nog ja... Een onderpastoor vertelde me:
‘'k Heb nooit mijn vader gekend, maar 'k heb te Rome eens gesproken met den Paus, en sindsdien heb ik 'ne vader; dat voel ik.’ -
En we lezen soms in de gazetten, dat de Paus gehoor heeft verleend aan bisschoppen, keizers, koningen, fijn, hoog volk... En ik vermoed, dat zijn menschen soms, die 't niet meer kunnen kroppen van verdriet. En ze gaan eens naar Vadere... Natuur! Wij weten niet wat in zulk gehoor zoo al gebeurt... Geloof me, Van den Bemde... veel tranen, - en veel troost...
En 't is een ‘Heilige’ Vader... Zijn vaderschap is heilig, goddelijk... en daarom staat het zoo machtig. - Koningen en Keizers zijn ook wel de vaders van hun volk; maar zij hebben soldaten, en de Paus heeft simpele onderpastoors; zij hebben oorlogsvloten, en de Paus heeft maar een schipke, - het schipke van Petrus; zij hebben wetenschap en scheikunde en akademies; en de Paus heeft een boekje van twintig centiemen: den katechismus; zij hebben sabels, en de Paus heeft niets... Ja toch! hij heeft de sleutels... Hij is baas van huis en hemel, juist lijk Proke Plebs, zonder soldaten, oorlogsvloten of sabels, maar met de sleutels, baas is van de deur van zijn huis...
Baas zijn van mijn huis en in mijn huis, dat is mijn vaderschap; baas zijn in de Kerk en de sleutels vast- | |
| |
hebben van den hemel, dat is het vaderschap van den Paus; en dat is een heilig Vaderschap...
En zoo ge 't anders weet, Van den Bemde, wel dan, zeg het anders...
(pooze)
Ik peins, heel 't Pausdom is een mirakel... En 't is een mirakel geweest van af den beginne...
Hebt ge ooit gelezen, Van den Bemde, hoe Sint Pieter, de eerste Paus, te Rome aankwam?...
Dat 's ander sport geweest dan hardloopen...
O.L. Heer komt in Gallilea een visscher tegen en hij zegt hem: ‘Gij zijt Simon, dat is Petrus, dat is steenrots, en op deze rots zal ik mijn Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen tegen haar niets vermogen... En nu voortaan zult gij menschen visschen.’
En Petrus gaat naar Rome, recht naar 't Paleis van Keizer Nero, recht naar de zaal waar de Keizer op zijn troon zit, recht naar den Keizer - en hij zegt: ‘Keizer Nero, schuif op.’ -
- ‘Wat? roept Nero plechtig, wat roekeloosheid is de uwe? en wat voert gij in uw schild?’...
- ‘Ik kom hier regeeren te Rome, als stadhouder van Christus’ - zegt Petrus.
- ‘Wat? Moet ik u begrijpen?’ -
- ‘Ik kom de valsche goden van hun altaars stooten...’ - zegt Petrus.
- ‘Wat? Voorzeker mijn keizerlijke ooren bedriegen mijn majesteit?’ -
| |
| |
- ‘En het Kruis in de plaats stellen’, duwt er Petrus bij - simpel-weg. -
Nu, Van den Bemde, die conversatie, dat is 't mirakel nog niet. - En heel mirakuleus is 't ook niet, dat keizer Nero Petrus liet kruisigen, met zijn hoofd omneer, - ja, misschien om den Paus belachelijk te maken, want Nero was 'ne kwibus... Maar hier zit het mirakel: op de plaats zelf, waar Nero 'ne Cir kus hield, staat nu de S. Pieterskerk; en waar hij de heilige lammeren van Petrus slachtofferde, wordt nu tot eeuwige glorie van God zelf, het H. Lam bij uitnemendheid geofferd; Jesus-Christus in de H. Mis...
(pooze)
'ne Mensch kan niet alles zeggen en 't leven is zoo kort. Maar als ik soms, stillekes, alleen, zit te prakkezeeren, ik peins zoo:
Tronen storten, kronen vallen. De Paus blijft. En al de rest glijdt weg in slijk of bloed; Panamaslijk; Bolsjewistenbloed.
De Paus is de eerlijkheid; hij is de bloei, de vrijheid, het leven, en zeepacties heeft hij niet.
De Paus is de vrede... En als de menschen den vrede willen beslissen buiten den Paus, dan is er vrede zoolang ze niets beslissen... Want wordt er iets beslist, dan is 't: Vuur!... Feu!... Feuer!...
'k Heb niets tegen de soldaten; en 'k zeg: Leve 't leger!... Maar 'k zie liever den Paus - en die draagt geen sabel. 't Is misschien een ongeluk, dat konin- | |
| |
gen en keizers altijd militair zijn en 'ne sabel dragen. Vroeg of laat wordt die sabel getrokken, al was het maar om te toonen, dat het hoegenaamd geen blikken speelgoed is. En wie den sabel gebruikt, zal met den sabel vergaan.
Ze spreken van vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid. Maar dat zijn woorden, die alleen mogen uitgesproken door God of in Gods naam... Als 'ne pure mensch die uitspreekt, dan hangt hij ze boven 't schavot; en de revolutie woelt de straatkasseien op...
De Paus is orde... Ze zeggen: daar heerscht orde, als 'ne politieagent de straat schoon houdt... En daar heerscht wanorde in de ziel van den politie-agent zelf. Hij is zat.
Het Pausdom is een zot ding of een goddelijk ding... 't Is al te hardi, te durven zeggen: Ik heb de sleutels vast van den hemel... Zot is 't niet; dus!
De Paus is majesteit, de hoogste majesteit op aarde; en hij draagt minder dekoraties dan 'ne korporaal... Waaruit ge misschien het verschil kunt af leiden tusschen zijn en schijnen... 'k Heb anders nietsmendalle tegen een korporaal.
En zoo beginnen we stillekens-aan te begrijpen de sociale positie van den Paus. Hij staat beneden alles of boven alles: op den hoogsten troon of in 't diepste van de Katakomben. Naast iemand, - nooit! Hij is alleen van zijn soort, lijk de engelen, - lijk God...
En een wolkje rook is een ijdel ding. Maar weet
| |
| |
ge nog, Van den Bemde, toen er 'ne nieuwe Paus moest gekozen, dat heel de wereld opkeek naar de schouw van 't Vatikaan, om te zien of er nog geen wolkske rook uit opkwam?... 't Was persies of heel het menschdom was klein Duimke, met zijn broerkes verloren geloopen in de bosschen: Duimke zag opeens in de verte, rook stijgen uit een hutteken en hij zei: - ‘Daar wonen menschen!’...
Wij ook zoo; wij zeggen: ‘'t Vatikaan is bewoond, en de Vader is weer thuis... God heeft ons niet verlaten’...
Maar lacy! wij zijn geen onnoozele Duimkes uit het ouw vertelsel; wij zijn liever de verloren zoon uit de parabel... En wij eten uit den trog... Wanneer zal de dag komen, Van den Bemde, dat het menschdom weer zal gaan knielen vóór den Paus, en zeggen: - ‘Vader, wij hebben gezondigd tegen den hemel en tegen u?...
En intusschen, Europa...
- ‘'t Zal wel eens beteren, Proke.’ -
- ‘Ja, Van den Bemde, 't zal... Maar dan moet er dit gebeuren: op een avond, langs de straten, sluipt er een zwartgesluierde dame, lijk in de feuilletons; en dat is Europa; Europa met haar familienaam; Magdalena met haar voornaam... Magdalena, de zondevrouw, met kosmetiek op haar gelaat en zeven duivels in haar ziel... Ik zeg, dan moet eerst Magdalena Europa, met den rouw in 't hart en een reukkruik in de handen, gaan knielen vóór de traliën
| |
| |
van 't Vatikaan... en biechten... biechten moet ze, Van den Bemde, en boeten!... En achter de traliën zit een priester, gansch in 't wit... zóó, met de vingers omhoog... voor een absolutie!
Want Europa leeft in staat van doodzonde, Van den Bemde, en, wordt de zonde niet uitgebiecht in diep berouw, dan zal ze uitgebrand in hel en oorlog...
|
|