Opinies van Proke Plebs
(1929)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 64]
| |
Proke Plebs over:
| |
[pagina 65]
| |
zwijgen; - en zoodus, ge spreekt 'ne keer; en zoo dus, ge zwijgt 'ne keer; en daar komt me een ouwe kruisjasser langs uw gevel en hij brult onder uw venster: - ‘Zijde dood, Proke?’ - (pooze) Daar zijn op de wereld veel menschen, die 'k niet kan verdragen. Menschen die op mijn teenen gaan staan b.v.; en menschen, die altijd vragen: ‘Zijde dood Proke?’ - en 't minst van al, kruisjassers. Ze zitten me daar te zitten rond een vierkante tafel, elk met 'ne pot bier bij zijn elleboog, en met een pijp in den mond en 'ne speelmaat; en ze roemen maar, en de boer is de hooge Jan; en elk zijn haantje kraait koning; en als ze winnen, mogen ze 'ne vinger nat maken en den boom vegen; en dan is 't vaderland gered en ze trekken twee centen. En ze slaan met volle vuisten op de tafel en ze roemen en boeffen en bassen malkander dood, uren-lang, met derde's en vierde's en marie-haas; - en dat, Van den Bemde, dat kàn ik niet verkroppen, en dat wil ik niet, en dat zàl ik niet. 't En zal! (pooze) 'ne Mensch moet nooit profetieën spreken; hij weet niet wat gebeuren kan; maar dàt voorzeg ik, | |
[pagina 66]
| |
Van den Bemde: dat namelijk kruisjassers nooit de wereld zullen redden. Die zullen al last genoeg hebben, met hun eigen zelf te redden... En om de wereld te redden, hebben we geen kruisjassers van doen, maar kruisvaarders. Een breeê differentie, Van den Bemde; - en een verschil, Van den Bemde, - kolossaal. Kruisjassers zitten op biezen stoelen; en kruisvaarders op ijzeren paarden en ze rijden over de bergen; jassers tellen hun derde's en leuteren aan pint en pijp; kruisvaarders tellen hun legioenen en teuteren op bazuinen; jassers roemen, vuist op tafel, vierd es en vijfde's en vijf van den gloriozen lesten slag; en Godfried van Bouillon, staande in de beugels en sabel omhoog, roemt: God wil het!... en zijn leste slag is een victorie en die victorie is Jerusalem! (pooze) 'k Zei zoo over tijd aan mijn vrouw: - ‘Mieke, zei ik, Mieke Meulemans, 'k zou zoo eens Pieter de Eremijt willen zijn.’ - - ‘Pieter wie?’ vroeg ze. - ‘Pieter de Eremijt, zei ik, Pieter de Eremijt, die de eerste kruisvaart preekt tegen de Turken’... Want dat is waar, Van den Bemde, daar zou nog eens een kruisvaart moeten gebeuren; een kruisvaart lijk over duizend jaar... een kruisvaart, ja! niet meer om 't ledige graf van O.L. Heer, maar om den | |
[pagina 67]
| |
levenden Lieven Heer zelf, dat is: de zielen van de menschen. - ‘En wat zei Mieke, Proke?’ - - ‘Niets, niets, Van den Bemde... 't Mensch wilde maar weten of ik nu teenemaal zot was. Maar ik zeg: geef mij een kruisvaart, zeg ik, een kruisvaart met Godfried van Bouillon voorop, te paard, en achter hem al de ridders, dat is, al de deftige kristenen, die meewillen... en we zullen optrekken, al zingende ‘God wil het’ - wij de kruisvaarders van den dag van vandaag, tegen de Turken van den dag van vandaag, dat is: de princiepen van den dag van vandaag... (En Proke, mijmerend:) Den dag van vandaag, - de steenen tafels zijn vervalscht, en Mozes spreekt finantie. Den dag van vandaag - de genever is af geschaft, maar we drinken afschuwelijkheid lijk water. Den dag van vandaag - we leven in het Kauwe-Tsjoe tijdvak; vroeger hadden we het steenen, het bronzen, het ijzeren, het papieren tijdvak; nu hebben we Kauwe-Tsjoe-hielen, en, helaas! Kauwe-Tsjoe-zielen. Den dag van vandaag - 't is niet genoeg recht door zee te gaan... Ge moet inderdaad nog effekt hebben, lijk een biljardbal - en zóó-slim - zijn. Den dag van vandaag - de acht zaligheden liggen bij den ouwen rommel, en de zeven hoofdzonden dansen mazurka op de boelevaars. | |
[pagina 68]
| |
Den dag van vandaag - ze spreken van volksverheffing, en de sloeberij klinkt en stinkt naar de starren omhoog. Den dag van vandaag - ze steken een deftigen wildstrooper in 't gevang; de menschenstroopers loopen vrij, en De Strooper's raincoat... pardon! Den dag van vandaag - ze loopen gedekoreerd langs de straat, en ze werken met dubbele bilans. Den dag van vandaag - ze zingen den Brabbesson met hun oogen vol tranen en 'nen tremolo, en ze vervalschen de belastingbrieven van 't vaderland. Den dag van vandaag - rechtvaardigheid is doodgevloekt, waarheid is uit de wereld gelogen, liefde ligt gewurgd, opoffering hangt nog altijd door aan 't kruis; al wat kristelijk is en eerlijk en deftig, 't staat gekwoteerd lager dan 'ne frank, dan 'ne mark, dan 'ne roebel. Den dag van vandaag - 't is de tijd voor een nieuwe kruisvaart!... We vragen brood en we krijgen steenen; we smeeken om deugd en ze schenken ons romans; wij huilen om kruisvaarders - en ze geven ons kruisjassers!... Zoo diep zijn we gezonken!... O Gij edele Godfried van Bouillon, die te Brussel te paard zit op uw standbeeld! O Godfried! weze de aarde u licht!... En vergeef het ons!... Zoo diep zijn we gezonken, dat we doorheen uwen hoogen naam niet meer de glorie en den roem van de kruisvaarten hooren klinken!... Helaas!... als we den | |
[pagina 69]
| |
naam Godfried van Bouillon vernemen, dan denken we nog alleen aan die vettigheid in potjes Liebig Bouillon en Cie, om de soep te kleuren!... We zitten tot over de ooren in de stof en 't materialisme! We stooten de starren uit den hemel om er borstspellekens van te maken; we rukken de veeren uit de Cherubijnenvleugels om den hoed ermee te sieren van onze dochters; en we steken een gebalde vuist vol koleire naar de volle maan, omdat ze 't verrlammt een Hollandsche kaas te worden!... Met één woord, Van den Bemde! wij hebben onze harpen opgehangen aan de wilgeboomen langsheen den waterboord en vol weemoed droomt ons hart van de vleeschpotten van Egypte!... Dààr!... Voerrt!... (pooze) En zoodus, met een manier van spreken, is Godfried van Bouillon ook een ongekende soldaat... Inderdaad, zoo is 't. Hij is de ongekende soldaat, zes voet boven den grond; gelijk die andere daar de ongekende soldaat is, zes voet onder den grond. Apropos, 'k heb hem gezien, den ongekenden soldaat... - Gezien? - - Gezien en gesproken, Van den Bemde. 't Gebeurde zoo; en 't was in een droom, 's nachts. Ik stond te Brussel, bij de Kongreskolom, tusschen de twee steenen leeuwen, vlak vóór de zerk van den | |
[pagina 70]
| |
ongekenden soldaat. De halve maan zond haar zilveren stralen over 't aardrijk; echt schoon. En in den donkere, plots, Leeuw I bekeek me, schudde zijn manen, zei wild: ‘Boe!’... En Leeuw II bekeek me, bots, kwispelde zijn staart, zei woest: ‘Ba!’ En ik bekeek ze allebei, en ik lachte zoo eens, weet-ge, en ik pinkte zoo eens, ziet-ge - zóó - met mijn oog; en ik zei zoo, stillekens: - ‘Ze zullen u niet temmen!’ - 't Woord vleide hun leeuwentrots; ze leien staart, koleire en manen kalm. En ik keek naar de kille zerk, waarop de bloemen en waaronder de ongekende soldaat... En ik zweeg, want ik was geroerd en ik zei: Ongekende soldaat!... Rust zacht... Hoe zal ik u noemen, stille man in den stillen nacht?... Een lijkrede wil ik over u niet uitgalmen... 't Is de tijd niet noch het uur noch mijn doel... Maar dit alleen: Hoogtijen welsprekendheid zijn over uw graf heengestroomd; golven en golven bloemen zwalpen er nog; zee op zee muziek spoelde er over heen... Neem dit altemaal niet kwalijk, beste jongen. De muziek is uitgestorven; de bloemen verdord; en de welsprekendheid?... Luister: 80% waart ge 'ne Vlaming; 75% 'ne Flamingant; 70% hebt ge niets begrepen van die | |
[pagina 71]
| |
welsprekendheid... Maar ik zeg u: dat is altemaal niets en neem dat altemaal niet kwalijk. Want inderdaad, 't was altemaal en heelemaal goed gemeend en ze wisten niet beter! Ze kenden u niet... en hoort dit zoo niet met een ongekenden soldaat? - Maar zeg me nu, donkere man, waarom dan eigenlijk zijt ge gestorven?... Hebt ge waarachtig durven denken, dat ge met uw dood de wereld een beter plaats gingt maken om in te leven? en de lucht gingt zuiveren? en 't land vrijer maken? en een beetje ideaal zoudt laten waaien langs de boelevaars van Brussel?... Helaas!... niet zoo, jongen! niet zóó!... Maar opeens, Van den Bemde, 'k voelde den geest der almacht over mij heenvaren; - en 'k riep: Ongekende soldaat, sta op!... En hij stond op - en hij kwam uit zijn graf... een geraamte in uniform! En ik zei: Kom mee!... En tot de twee leeuwen: Komt mee!... En we stapten het af, Van den Bemde, wij met gevieren... ik en de soldaat voorop, en de twee leeuwen achter ons... En vooruit zoo maar, door den stillen nacht; en de halve maan boven ons wierp haar zilveren stralen op het schouwspel, persies lijk in de boeken... En we kwamen bij het standbeeld van Godfried | |
[pagina 72]
| |
van Bouillon; en de almacht rustte nog op mij, en ik zei: Godfried,kom!... En Godfried steeg van zijn paard, en we trokken voort, ik in 't midden, Godfried rechts, 't geraamte links, en de leeuwen op ons spoor... En ik heb hun Brussel getoond, heel 't land, en Europa en de wereld... En gezegd: Hier hebt ge 't nu, 't spel en 't sport van na den oorlog!... En was 't daarom dat ge streedt en stierft, spitsbroeders? Ziet!... We zitten in 't rijk van de zeven hoofdzonden... En met de zeven sacramenten hebben we geen uitstaans meer... Dat's goed voor de warme landen, voor kwezels en begijntjes... Wij willen den hoogmoed, zeggen ze, wij willen groot gaan niet op wat we zijn, maar op wat we hebben en tellen en wegen. Wij willen de koleire, zeggen ze, de koleire, en de woede, en den haat... Dat 's karakter! Wij willen den nijd, zeggen ze, en een levende Caïn is beter-af dan een doode Abel, zeggen ze. Wij willen de ontucht, zeggen ze, en 't zedenbederf; en de mensch is al lang genoeg heer en meester geweest van de schepping, zeggen ze. Laat dat het zwijn nu eens zijn... Sjak son tour. Wij willen de luiheid, zeggen ze, dat wil zeggen: ieder doe wat hem belieft; en werken is voor de dommeriken, zeggen ze, en voor de paarden. | |
[pagina 73]
| |
Die hebben hoefijzers, zeggen ze. - Wij willen de gierigheid, zeggen ze; geld verdienen; sjensj!... Wij aanbidden het goud; en of het geld gekregen is, of verdiend, of gestolen, dat kunt ge er hoegenaamd niet aan rieken, zeggen ze... En leve de zeepbaronnerij!... Wij willen de gulzigheid, zeggen ze. Fijn door een doekske, vet op een schoteltje... Lang en lekker! De Trappisten zeggen: 't is leelijk; wij, we zeggen: 't is gemakkelijk!... Dat, Van den Bemde, zei ik aan mijn twee kameraden, en nog veel andere dingen... En ik vroeg hun: Spitsbroeders, vroeg ik, wat dunkt er u van?... Wachters, wat is er van den nacht? - - En wat hebben ze geantwoord, Proke, de spitsbroeders? - - Wat ze hebben geantwoord, Van den Bemde?... Niet veel... Niet veel... De ongekende soldaat zuchtte: Ben ik daarvoor gestorven?... vroeg hij... En ik wilde niet zeggen: neen! en ik dierf niet zeggen: ja!... - en zoo, ik zei niets; maar peinsde zoo: Arme jongen!... - En Godfried? - - Godfried, Van den Bemde? Godfried van Bouillon?... Hij trok aan zijn snor, keek naar de kasseien, lei een rimpel op zijn voorhoofd; en morde: | |
[pagina 74]
| |
We moeten een kruisvaart inrichten... Dat moeten we!... Apropo, bekeek hij me, zijn er geen kruisvaarders?... Neen, zei ik... Wij hebben alles voor de kruisvaart... Een doel: de redding der zielen; strijdliederen: heelder boekskes; vanen: heelder bosschen; - en boven ons hoofd staat de halve maan als zinnebeeld der hedendaagsche Turken; maar kruisvaarders?... Wij stonden juist toen, Van den Bemde, bij de vitrien van een Café, en op de vitrien prijkte in groote letters: A la nouvelle Jérusalem... Bock et Gueuze... en ik zei aan Godfried dat hij eens door de vitrien zou binnen kijken... Wat hij deed, en ik ook en de ongekende soldaat ook, en de twee leeuwen ook, op hun achterste pooten... en binnen, rond een tafeltje zaten vier man kaart te spelen... Daar hebt ge ze zitten, zei ik... onze kruisvaarders... Zijn dat uw kruisvaarders?... vroeg Godfried, en ik dacht dat ik in zijn mond ging vallen... Ja, zei ik toen, ja, Godfried... maar de kleur is er een beetje afgegaan, en 't zijn nu kruisjassers... En, Van den Bemde, toen werd me Godfried zoo geweldig, dat hij met zijn twee ijzeren hielen op de kasseien stampte - en riep: Doemnis!... Doemniss!... En plots, daar komen twee gardevils aan en een nachtwaker; ze treden handelend op, treffen maat- | |
[pagina 75]
| |
regelen, slaan ons alle drie officieel in de boeien, leiden ons gevankelijk op naar den Amigo - voor nachtlawijt... En weg waren de leeuwen... - En... en wat was het einde, Proke?... - Het einde?... 'k Weet niet... Maar als ik, zoo een driemaal per week, in de gazet te lezen krijg, dat een of andere hooge Piet een boekee is gaan leggen op het graf van den ongekenden soldaat, dan word ik altijd weemoedig, Van den Bemde... en ik vraag me zelf af, hoe 't in Gods naam mogelijk is, dat er uit het edele, zuivere bloed der gesneuvelde soldaten zooveel laagheid, zooveel bederf, zooveel rotheid is opgebloeid, als wij tegenwoordig voor onze oogen zien gebeuren... |
|