| |
| |
| |
Proke Plebs over:
Paschen
kerkhoven en
Revalenta Arabieka
- Ik voel den Paschen al in mijn veeren, Van den Bemde. Alleluia! en wij halen den Paschen in lijk 'ne Koning van de wip, Alleluia! met de fanfare, Alleluia!
Zes weken zaten de menschen te vasten met een zak om 't lijf en assche op hun hoofd, lijk Job; maar we gaan ons hoofd nu wat schoonkes wasschen, met een geurke; en wij schieten onze beste kleederen aan en een wit kolleke en een fijn plastronneke... want, zeggen de menschen, 't is Paschen, zeggen de menschen, en we verrijzen, Alleluia!...
(pooze)
| |
| |
Paschen is de zon in 't jaar, zeggen de boeren, en hebt ge ooit al eens nagedacht, Van den Bemde, wat het jaar zou zijn, zonder Paschen!
Paschen is de grondslag van ons geloof, zeggen de pastoors, en als Kristus niet verrezen is, zegt Sint-Paulus, dan is ons geloof een ijdel ding; en als Kristus niet verrezen was, dan zouden wij ook niet verrijzen.
Ik zei het eens aan mijn vrouw.
Mieke, zei ik, Mieke Meulemans, ons geloof staat gebouwd op ongelooflijke dingen... Waarom bouwt God ons geloof niet op de schepping? Dat kunt ge tasten. Of op de dood? Die zullen we voelen?... Maar neen, Amsterdam staat gebouwd op palen, zeggen ze, O.L. Vrouwetoren op ossenhuiden, zeggen ze, en ons geloof op de verrijzenis van Kristus!... Hoe is 't Godsmogelijk?...
- ‘Persies, zei Mieke. 't Is Godsmogelijk; en de wegen van God zijn de wegen niet van den mensch. En laat me nu maar gerust, zei Mieke, 'k moet nog afwasschen.’ -
Maar zoo is 't wel, Van den Bemde.
Verrijzen zult ge, zegt God, en ge zit allemaal in den wagen van de onsterfelijkheid; en mee moet ge, en eeuwig zijt ge, ten minste langs éénen kant.
(pooze)
Maar komiek is 't wel, Van den Bemde.
In 't begin van den vasten, als we een kruiske gaan
| |
| |
halen, dan zeggen de pastoors: ‘Proke, ge zijt assche!...’ En daar peins ik dan zes weken lang op, en als ik er dan diep van overtuigd ben, 'k zeg tot me zelf: ‘Wel ja, en inderdaad, ik ben maar assche...’ dan zeggen me de pastoors: ‘Proke, ge zult verrijzen en ge zijt onsterfelijk... Alleluia!’ -
Komiek!
God alleen mag zeggen: Proke, ge zijt onsterfelijk... Want God alleen kan onsterfelijk maken en onsterfelijkheid schenken...
God alleen mag zeggen: Proke, ge zijt assche...
Hij weet genoeg dat ik eeuwig ben, en die asschigheid maar een manier van spreken.
Lijk Job.
o Gij, wormen, zei Job, gij zijt mijn broers; o rotheid, zei Job, gij zijt mijn moeder...
Hij wist genoeg dat de onsterfelijkheid zijn zuster, en God zijn vader was...
En ik neem wat assche op mijn hand, sigarenassche, lava uit vuurspuwende bergen, assche van mijn voorvaderen uit die steenen kruiken van een museum, en ik mijmer, en ik peins: assche, stiefkind van 't vuur en zinnebeeld der vergankelijkheid, wat zijt ge toch eigenlijk?... En een ouwe, ouwe stem, de stem van job misschien! fluistert... neen! dondert er uit omhoog en huilt: ‘Wat gij zijt, ben ik geweest; wat ik ben, zult ge zijn!... Maar ik weet dat mijn Verlosser leeft en dat ik verrijzen zal!...’
(pooze)
| |
| |
Natuur! De geleerde klerken gelooven dat niet... Wij hebben geen eeuwigheid van doen, zeggen ze, en, al wenschen we lang te leven, zeggen ze, zóó lang te leven wenschen we niet...
Lang leven! dat wel, zeggen ze...
Ik meen, Van den Bemde, van 't leven hiernamaals hebben ze niet veel te verwachten; kwestie van temperatuur misschien; en daarom steken ze al hun actie's in de zeepaffaires van wat de dichters noemen het ondermaansche diep.
En ze schrijven 'ne prijs uit, 'ne prijs ja, en een eeremedalie, voor wie ze daarin helpen wil; en ge kunt die medalie verdienen, Van den Bemde, als ge den Revalenta Arabieka maar wilt uitvinden, die de geleerde klerken wat langer zal in 't leven houden - op aarde!
En de tooveraars zijn opgestaan in Israël; en de apothekers zitten met hun vingers in 't hair na te peinzen, dag en nacht, langs wat banen van geleerde farmacie zij ertoe geraken zullen om ook maar één dag, als 't niet anders kan, één armen dag van vier-en-twintig pover uurkes, bij ons leven te voegen, één span bij onzen levensweg, één korreltje in onzen zandlooper...
We zoeken achter den Revalenta Arabieka, zeggen ze, en den Revalenta Arabieka zullen we vinden, zeggen ze, als er een Revalenta Arabieka te vinden is...
't Kan...
| |
| |
Maar ik peinze van neen; en dat het weeral zal uitloopen op kwakzalverij... Net lijk de coiffeurs met hun pommade en hairzalf. Niet een hairpijl kunnen ze op ons hoofd houden... Integendeel; met al hun zalfjes en pottekes, we zijn kaal en we blijven kaal; en we worden al kaler en radikaler.
Maar eigenlijk, ze zitten nevens de kwestie; want zóó luidt de kwestie: Wat is het beste, Van den Bemde, een meter echt gezond leder of een kilometer behangpapier? een potje vet of een vat spoelsel? een lang leven of een diep leven?...
- Een diep leven, zei Van den Bemde, beslist.
(En Proke, vinger op tafel.)
- Parrsiess, Van den Bemde, parrsiess! sessa!... Een diep leven!
Geef mij een diep leven, zeg ik, en, zeg ik, vul uw ziel met spoelsel, en behang uw leven met behangpapier; maar mij, zeg ik, geef mij een diep leven!
Een diep leven!
Niet een leven, dat er zoo maar boven-op ligt, maar een leven dat uit de levensbron zelf opspringt, diep.
Niet lijk een schrijverke op het water, dansend, spelend in de zon; maar lijk de stille, serieuze visschen, die zwijgen, diep.
Niet lijk een fifferke van een meisjesstem, met veel noten en heel hooge noten en gepirrewieter dat ge er
| |
| |
met uw ooren niet meer aan kunt; maar een zware, volle, dragende basstem, waarop ge sapperde-boere! een schip kunt laten varen.
Niet lijk een rij elektrieke lampkes langs den gevel van 'ne cinema, speelgoed of kinderachtigheid; maar lijk de sterren op den hemel, stil doende, den heelen nacht door, vol ernst, en deugd, en heiligheid.
Niet lijk die heertjes die altijd-door aan sigaretjes lebberen en rieken naar kosmetiek; niet lijk die juffertjes met groote hielen en kleine zielen, en die veel beter vóór 't vitrien gingen liggen als 't fijn artikel; maar lijk de heiligen, lijk de serieuze menschen, die hun menschelijke, dat is: hun kristelijke plicht doen, blij en kloek, met Gods liefde in hun hart en Gods licht op hun handen!
Die leven diep, Van den Bemde.
En die leven ook lang.
Dat's weeral 't woord van Kristus, Van den Bemde. Zoek eerst het rijk der hemelen, zegt Kristus, dat is: het diepe leven; en de rest, dat is: het lange leven, dat krijgt ge er op toegift bij...
Zoodat wie diep leeft, lang leeft...
En dat moet zoo zijn...
Wie diep leeft, leeft zooals hij leven moet, en wie leeft zooals hij leven moet, leeft gezond, en wie gezond leeft, leeft lang.
Zoo leefde Patriark Mathusalem negen eeuwen.. Hij leefde diep en heeft nooit een sigaretje gerookt...
Zoo worden kluizenaars in de woestijn oud als
| |
| |
staartstarren; ze leven van water, honig en sprinkhanen; en ze kunnen geen velo rijden.
En Trappisten scheren 'nen hoogen top van jaren; want ze leven diep en ze gaan nooit naar 'ne cinema.
(pooze)
En hoe dieper 'ne mensch leeft, hoe hooger hij verrijzen zal... En hoe dieper 'ne mensch leeft, hoe schooner hem een kerkhof toeschijnt.
Ik wandel gaarne op een kerkhof, Van den Bemde. Als ik wandel op een kerkhof, langs de kruisen en grafzerken, dan peins ik zoo: hier wonen ze nu, al de Koningen en Keizers en Maarschalken; hier liggen ze nu! En 'k peinze: Is 't dat?... Is 't dat?...
Wel, ijdelheid der ijdelheden!
Zoo hebben ze, tijdje geleden, nog 'ne Koning gevonden, in 'ne Piramied - een dooden Koning, van over eeuwen.
En ge weet hoe ze toen koningen begroeven, in Egypteland... Ze deden de lijken in den balsem en de kruidnoot en de doekskes. Wie de man was, weten ze niet juist?... o Onsterfelijkheid! o Geleerdeklerkerij!... lig dan gebalsemd en gekruid in welriekendheid! lig dan al gelijkt in wierook en welsprekendheid!... Gekroond en gescepterd zat ge op tronen van floeren mahoniehout, en, op 't scheeê van de markt, als ze kans en kasueel vinden, ze moeten naar een verroesten sabel kijken om te weten of ge 'ne Koning waart of Proke Plebs!...
| |
| |
Voert!...
Maar ik zeg, als ik wandel op een kerkhof, dan is 't me of ik wandel op mijn buitengoed; en ik peins dan: 't Is hier dan, peins ik, dat ik zal komen uitrusten, als ik eens begin te rentenieren.
En dat 's een eigenaardig gevoelen, Van den Bemde.
Apropo van eigenaardige gevoelens, ik heb eens een eigenaardig gevoel beleefd, Van den Bemde, heel eigenaardig.
't Was zoo.
Ik droomde, dat ik achter mijn eigen begrafenis meeging, met een flambeeuw in mijn hand en een zakdoek in mijn ander. En op 't kerkhof, 'k moest mijn eigen lijkrede uitspreken. En ze hadden juist mijn kist neergelaten, en de grafmaker trok de twee zeelen weer omhoog en zei zoo, kontent: ‘'t Is 'ne goeie.’ -
Toen moest ik spreken.
En ik zeg zoo tegen een pompier, naast mij: ‘Marten, zeg ik, houd mijn flambeeuw eens vast.’ -
En ik stapte 't af; en ik zei:
- ‘Mijn beste boezemvriend, Proke Plebs!’
o Hemel! voor welke ongekende misdaad boeten wij dan, dat uwe hand zoo loodzwaar op ons nederzinkt? Hier ligt hij nu, de glorie van zijn straat, de fakkel van zijn parochie, de wegwijzer van zijn huishouden!
Weze de aarde u licht, o Proke!
| |
| |
o IJdele schimme die ge nu zijt! Ik heb u gekend als niemand!... Gij zijt geen maarschalk geweest met gulden strepen en blinkende knoppen, geen hooge Petrus met een hoogeren hoed erboven op, geen geleerde klerk, geen vat vol diepzinnigheid, geen bron van spuitende financie, geen oorlogsrijke verguld op snee, geen zeepbaron, geen gedekoreerde van 't Ravitaillement! Aan uw handen kleefde 't goud noch de joodschap noch de bastaardij noch iets van al de pomperijen des duivels; hier staat geen fanfare een Brabbesson te spelen noch een doodemarsj, die zelfs een gunstig gekend duivemelker begeleidt naar zijn leste kille stede... Kortom, gij zijt op aarde geen onsterfelijke geweest!... Gij hebt niet gezocht naar den Revalenta Arabieka van de kwakzalvers om lang te leven; maar simpel weg naar den Revalenta Arabieka uit den hemel om diep te leven!
Troost u, Proke, de onsterfelijkheid van de geleerde klerken eindigt in 't graf; de uwe begint in 't graf!... Troost u om de differentie, Proke! en weze de aarde u licht!
Op uw houten kruiske zal staan R.I.P., 't is te zeggen: rip!... en voor ‘eeuwige vergunning’ is er geen plaats. Dat's ook al iets!
Maar dees is iets: 't leste oordeel!... klokslag stipt van den eeuwigen torenwachter hierboven!...
Ik hoor de klaroenen uit de wolken: tateragetaa!.. Dooden staat op en komt ten oordeel!...
Over de wereld, Noordpool, China, Kempen,
| |
| |
Kongo, en de woestijnen, langsheen het front over al de kerkhoven waar ze liggen onder hout, arduin, aarde, pyramieden! Alleluia!...
Tateragetaa!... Over de zeeën, den diepen blauwe, de golven, de baren en al de getijën hoog en laag waar ze vergingen en stierven een killen, donkeren dood, 's nachts... Alleluia!... Tateragetaa!... Staat op, al de dooden! verbrand, verdronken, vermoord, verkoold, gehangen, verpletterd, geschavoteerd, verdinagemiteerd, verottogemobiliseerd!...
- Ja, Proke, 't is goed... 't is genoeg!...
- Laat me door, Van den Bemde, 't is algemeene verrijzenis!... En tateragetaa!... Alleluia!
Al de koningen en kindermeiden, metsers en grootvaders, grootmoeders en kantonniers, kolonels en begijntjes, zeepbarons en Trappisten!... Alle soorten van menschen en alle soorten van kleuren; wit, rood, geel, zwart, bruin!... Vooruit, en op stap! één onaftelbare stoet geraamten!... Alleluia... 't Is Melde-Ambt!... en voor eeuwig!... En ieder zal er krijgen naar verdienste!
En Proke! waar ge rust in de kille aarde, weze dat uw troost!... dàt - eeuwige vergunning!... en Paschen zonder einde!... Alleluia!...
Vaarwel, Proke, vaarwel tot in een betere wereld!’ -
|
|