| |
| |
| |
Proke Plebs over:
volksverheffing
zware bekommernissen en
vet
Dan hebt ge daar nog wat ze noemen: volksverheffing.
(pooze)
Daar zijn er die meenen dat het volk al hoog verheven staat als het gesmeerde boterhammen heeft voor zijn lichaam en 'ne cinema voor zijn verstand.
Maar wat hebben ze gedaan voor de ziel van 't volk? De geleerde klerken hebben gezegd: ‘Daar is geen ziel in u, noch hemel boven u, noch hel onder u. De sterren zijn uit; en God is dood.’
| |
| |
En nu moeten ze 't volk, de massa! in de richting houden met brood!
Zoo heb ik eens een ezeltje gekend, dat door dronken voerlie verleerd was, zoodat het toom noch teugel noch hot noch har kende... En de leste maal dat ik het zag, zat er 'ne molenaar op, en om het te richten, hij hield tusschen de ooren van 't ezeltje een bezemstok met een korst brood aan... En zoo stapte 't beestje waar de molenaar het hebben wilde.
En zoo houden ze 't volk nog in de richting... met brood en vet!...
Of liever, met brood en plezier, brood en sport, eten en plezier... Lijk bij de ouwe Romeinen, maar die heidenen wisten niet beter.
De geleerde klerken noemen dat nu wel vooruitgang en volksverheffing; maar meenen ze dan dat het volk niet anders omhoog kan of mag dan langs trappen van brood en boter, biefstekken en genot?
(pooze)
En intusschen, boven op den Golgotha hangt het ideaal te sterven; en rondom zijn kruis staan acht galgen, met daaraan gebonden en gehangen, de acht Zaligheden, die waarheid, troost en heiligheden over de wereld brachten.
De dertig zilverlingen van Judas slaan veel hooger beurswaarde dan de twee penningen der weduwe...
De teerlingspelers, bij den voet van 't Kruis, dat zijn de praktische beurslui. En wie de dubbel zes
| |
| |
smijt, dat is de man, dat is de Jan!... Maar in zijn nek is een droppel bloed gevallen uit de hartwonde van den Stervende...
Nou!... Wat zou het wel deren?... Geld is alles!
Geld is alles; geld is Keizer; geld is God. De menschen volgen met oogen vol schrik den barometer van den gulden; en ze leggen hun twee handen op hun hart vol angst, als het pond omhoog gaal; en hun ooren sidderen als ze den prijs hooren van stookhout en kolen; en ze vergeten dat in de hel wordt gestookt voor niets en voor eeuwig!
Ze kijken niet naar 't hoedanig en 't zoodanig; maar naar 't hoeveel en 't zooveel.
Ze vragen niet: Is 't waar? Is 't goed? Is 't deftig? Is 't heilig? maar wel: Hoeveel kost het? Is het lekker? En is 't plezierig?
'ne Mensch, die een hoog wonder uitvindt, die een weldaad zaait, een troost meebrengt of een zaligheid, en de waarheid zegt, en de rechtvaardigheid predikt en een ideaal laat over de wereld slingeren lijk een bliksem, - die mensch wordt verstooten en uitgejouwd, of doodgezwegen of gekruist; maar als ge een nieuwe saus uitvindt of een nieuw soort kunstmest of een nieuwen swing in 't boksen, en vooral een nieuw genot, dan zijt ge de man, de baas, de held; ge zijt de God!... en die andere man, die daar met zijn waarheid, zijn zieleweldaad, zijn ideaal: ‘Aan 't Kruis ermee!... Aan 't Kruis! en geef ons Barabbas!’ - En Barabbas, Van den
| |
| |
Bemde, dat is de nieuwe saus, het nieuwe kunstmest, het nieuw genot.
(pooze)
Ik kan me best verbeelden wat er in den tijd gebeurde, Van den Bemde... Toen namelijk Ons-Heer zijn sermoon uitpreekte op den berg.
Daar komt iemand bij hem, en hij zegt zoo:
‘Een schoon sermoon inderdaad; een groot sermoon!... Maar wat hebt ge juist willen beduiden, toen ge daar zeidt: Zalig zijn ze die honger en dorst lijden... Bemint uw vijanden... Weest volmaakt... Weest niet te zeer bekommerd om eten en drinken?... Ik geloof: gij hebt talent, aanleg... Gij kunt preeken. Zeker. Maar waarom dit talent niet gebruikt en dien aanleg niet geleid langs andere lijnen, steviger lijnen, enfin, positiever lijnen?
‘Zoo 'k me niet bedrieg, ge zijt timmerman van stiel. Wel, hebt ge al iets uitgevonden om dien stiel lichter, gemakkelijker, profijtiger te maken?.. Neen?...’
- Ik heb de lijdenden getroost met heel mijn hart, zegt Ons-Heer.
- ‘En bij voorbeeld, geen nieuwe zaag uitgevonden?’
- Ik heb de melaatschen genezen, zegt Ons-Heer.
- ‘En geen beter schaaf?... geen handiger trektang?...’
| |
| |
- Ik zal uit liefde voor de menschen sterven, zegt Ons-Heer.
- ‘Sterven, sterven!... Ge moet leven! leven dàt moet ge!... Joden ei sa!... Op!... Weg met hem! Aan 't kruis ermee!
(pooze)
Zoo diep zijn we gevallen!...
'k Heb eens 'ne slag op mijn voorhoofd gekregen, Van den Bemde... Ik kwam langs een herberg en daar hing me vierkant u it: ‘In de Beest...’ Ik meende dat ik dood viel. En dit bewijst maar dat ik 'ne naïeve snul was, niet vermoedde langs wat voor trappen wij tegenwoordig naar de hoogte stappen...
Maar wij hebben het nog een heel eindje verder gebracht dan de herbergier uit de Beest... Wij zijn nu zelf de Beest... Wij zijn de Beest; wij voeren de Beest in ons; wij vetten de Beest in ons; wij kronen de Beest in ons; en onze ziel ligt vóór de vitrien met een citroen tusschen de lippen en een kroontjen op haar ooren...
En ga nu in 's Hemels naam niet peinzen, dat de kleine man, de mindere man, de massa, zoo leeft... Dat kunnen wat ze noemen de hoogere standen al even goed... kwestie!... daar ze geld en goesting hebben, - beter!... En als de hoogere standen, de leidende klassen, of lijk ze zich gaarne 't brevet geven, de ontwikkelde menschen beginnen te leven
| |
| |
alsof de aarde niet anders zijn moet dan een thé dansant, of een parfumeriesalon of een tennisclub, wat zullen de lagere klassen gaan doen?...
En zoo las ik over tijd in de gazet, dat er te Brugge... te Brugge, Van den Bemde, de oude heilige vlaamsche stad van Breydel en De Coninck en 't Heilig Bloed... Wel! dat er te Brugge veel gedanst werd door de aristocratie... om... om... God moge 't me vergeven!... om de zware bekommernissen van deze dagen te verdrijven!
Nu 't is waar, het kleine volk, de werkman en huisvrouw, de massa weet niets van die zware bekommernissen... Die heeft er gaar geen...
Daar hebt ge 't heel sport, Van den Bemde, de leidende klas moest leiden en ze hebben een blinddoek vóór hun oogen gebonden; en ze zeggen tot de massa: Kom!... Volg ons! Doe lijk wij!...
Als uw zoon om brood bidt, zegt de H. Schrift, geef hem geen steen; als hij om visch, geef hem geen slang!...
En de massa smeekt om een ei, en de aristocratie laat 'ne schorpioen zien!
En als God vraagt: ‘Wat hebt ge met uw armen broer gedaan?... en hebt gij 'm het goede voorbeeld gegeven?’ - de Caïns heffen 'ne scheeven schouder op, zetten een lip en zeggen: ‘Ben ik de leider van mijn broer?...’
Ik wilde wel eens weten, wat ze doen zullen ‘om de zware bekommernissen te verdrijven’, den dag
| |
| |
dat de woede van Gods oordeel over hun hoofd zal varen!
(pooze)
Elke veertien dagen komt er tegenwoordig een nieuwe filosoof uit zijn schelp gekropen en hij zeevert wat hij noemt een nieuw Evangelie... een nieuw Evangelie dat het geluk moet brengen over de wereld en ons allen opheffen tot den hoogsten top van wetenschap, welstand en plezier.
Maar 't zijn meestal Evangelies van vet en mate rialisme; en die filosofen meenen dat een volk om niets meer mag of zal of kan klagen, als 't boter heeft en brood en ijskreem en 'ne cinema.
Wat dom is; oneindig dom... En zoo min als ge een zwijn vult met filosofie, vult ge 'ne mensch met menu's... 'ne Mensch leeft niet van brood alleen... Dat zegt de H. Schrift en dat zegt het gezond verstand.
Scheer me die gazetfilosofen van de wereld weg, Van den Bemde; leg die margarienprofeten een slot op de tanden; jaag me die cinemapatriarken de wereld uit.
Ik voel geen sympathie voor 'ne Mussolino noch voor 'ne Napoleon noch voor een Trotsky... Wat ik wensch te zien opdagen aan den horizont, dat is een Boetgezant, die 't oude woord durft smijten naar 't hoofd van den modernen massa-Herodes, 't oude woord en den vloek; en durft rechtstaan op den
| |
| |
oever van de wereldzee met haar baren van vet en golven van zinnelijkheid, en met een groot gebaar durft kommandeeren: ‘Tot hiertoe! verder niet!’
Maar die durver, Van den Bemde, die Boetgezant, die Mussolino moet nog uitgebroeid...
Misschien, en waarom niet? - zal Ons-Heer nog eens moeten weerkomen; en met een zweep al de zeepbarons en de beursjoden en de geleerde klerken en de volks-vet-verheffers verdrijven uit de menschheid... En komt Ons-Heer weer, dan kan Hij nog eens zijn aandoénlijk woord herhalen: ‘'k Heb meelij met de massa, want zij heeft sedert dagen niet meer geëten.’
Misschien zegt Hij wel: ‘'k Heb meelij met de massa, want zij heeft sedert jaren niet anders gedaan dan geëten.’
(pooze)
Zeepmenschen, genieters, profeten van de acht zaligheden op schotels, cinema-flirters, boulevard-gomorrieters, Fariseeërs met hun ziel vol rot vet en hun gezicht vol kosmetiek, - kortom, Van den Bemde, heel 't verdoemde Kafarnaüm!...'ne mensch walgt ervan; en 'ne mensch zou inderdaad gaan wenschen, dat al die wanschepsels werden samengejaagd en geslacht... geslacht ja in den bloede... als een vlamroode toast op de gezondheid van 't kristen ideaal!...
| |
| |
Maar alweer ja, zoo iets te wenschen, dat 's niet heel kristelijk... Ik zeg maar wat ik wenschen zóu, als ik het wenschen mócht.
En intusschen zullen wij dan den Rechter van hierboven maar laten betijen... en we stappen voorbij, fier, vrij en blij, lijk in de liedjes van den Boerenbond; en we kijken al die vetprofeten vlak in hun vizier en op hun gouden bril, waar ze op den dorpel staan van de Beurs, in de finantieele glorie, terwijl van hun vingers het vet nog afdruipt van 't sacrificie finde-sjek...
|
|