| |
| |
| |
Proke Plebs over:
leekemoraal
massa en
scheermessen
- 't Kàn gebeuren, Van den Bemde, 't kàn, dat 'ne mensch deftig leeft zonder God.
't Kàn gebeuren, dat een Robinson Crusoë, op een eiland van Leekemoraal, deugdzaam leeft met zijn afgod. 't Kàn.
't Kàn gebeuren, dat 'ne mensch over den afgrond gaat op een gespannen koord, met zijn Leekemoraal, als slinger ofte balans van zijn evenwicht. 't Kàn.
Maar d'abord, koordendanserij is me geen sociaal positie.
| |
| |
En ook, een uitzondering is geen wet.
En nog, dat 's de vraag niet...
(pooze)
God is goed als brood en noodig als brood; broodnoodig is hij; geef ons heden ons dagelijksch brood.
Maar voor een armen mensch is Hij 't broodnoodigst.
Een rijk mensch, als hij geen brood heeft, kan hesp en eieren eten en ajuinen uit Egypte; maar een arme mensch!...
Een rijk mensch, als hij troost van doen heeft, kan zijn ottomobiel insmeren en zijn droefheid laten uitwaaien honderd kilometers per uur; maar met 'nen piependen kruiwagen rijden is geen troost. - 'k Ga liever te voet.
God is de ottomobiel van den armen mensch, Van den Bemde; de Leekemoraal is de piepende kruiwagen van de geleerde klerken.
(pooze)
Bekijk me straf, Van den Bemde, want ik ga spreken met hooge woorden en langen adem.
Als een diepdenkend, een edel, een begaafd man in een ernstig boek neerschrijft, dat een mensch wél zedelijk kan leven zonder God; dat een mensch, buiten God om, voldoende reden vindt in de wetenschap, of in zijn eergevoel, of in zijn naastenliefde, om zonder hoop op loon noch vrees voor straf, eerlijk
| |
| |
te leven en zuiver en deftig, niet alleen in 't alledaagsche, vlakgewone leven, maar ook in lastige omstandigheden, zooals daar zijn: zwarte armoe, zware tegenslag, helsche bekoring en zoo al meer, - dan is zulk een boek theorie, Van den Bemde, pure theorie, - theorie, die misschien wel sterk genoeg staat om hier en daar een enkeling op de goede baan te houden; een nobelen enkeling, die ook wel zonder die herrie en zonder die wetenschap en eergevoel en naastenliefde inderdaad zedelijk leven zou en in zijn eigen aangeboren instinkt den gouden regel vinden zou; ‘doe goed, laat kwaad’... Maar ik vraag u simpelweg: wat zal de uitslag zijn van zulk een theorie op den gewonen man; dat is: op den armen wroeter, het volk, de ‘massa’... de massa, ja! waarvan ge hier, in mijn eigen zelf, in Proke Plebs, een ottentiek staal en exemplaar ziet zitten?
- Wel, wat denkt er het ottentiek staal en exemplaar zelf van? vroeg Van den Bemde.
- Ik, deklameerde Proke, ik, de man uit de massa, ik, ottentiek staal van de velen, exemplaar uit den grooten hoop, ik Proke Plebs, ik spreek zoo en ik zeg: Leekemoraal is uit den booze en 't leidt naar den booze terug. - Ze leidt de massa naar 't bederf, revolutie en hel!
Dat zeg ik, als iemand die beter dan de geleerde klerken, de massa kent; dieper dan de geleerde klerken, de massa meevoel; ik, die leef in de massa,
| |
| |
terwijl de geleerde klerken leven in ministerieele bureelsferen; ik, die spreek van op mijn schoenmakersstoeltje, terwijl de geleerde klerken orakelen in katheders met goevernementeele kussens; ik, die 't werk doe van de massa; niet zoo de geleerde klerken; ik die mijn brood verdien lijk de massa; niet zoo de geleerde klerken; ik die mijn brood eet en deel lijk de massa... niet zoo de geleerde klerken van de leekemoraal.
De geleerde klerken beweren dat ze spreken voor de massa, uit naam van de massa, ten voordeele van de massa, ten opzichte van de massa... Laten ze dan ook de massa zelf eens spreken... in den persoon van voornoemd Proke Plebs.
Ik, Proke Plebs, ik ben de massa; ik ben 't gezond verstand en de goeie wil en 't recht-uit woord van de massa... van de massa die wroet en slaaft en zwoegt, in 't groote licht van Gods zon, met mijn eerlijke handen in 't eerlijk werk ervan.
Niet zoo de geleerde klerken... Die staan bij een elektriek lampke hun nagels te snoeien...
(pooze)
Veronderstel 'ne keer, Van den Bemde, dat de massa, dat is: heel de reeks schoenmakers en schaliedekkers en barbiers en boeren en kruideniers en tapissiers en dokkers en sjoffers en sjouwers, kortom, elk artikel dat meetelt in de massa, wordt saamgeroepen - en ze staan daar - en 'ne gedekoreerde
| |
| |
klerk kucht 'ne keer en leest een groot stadhuispapier en zegt:
Ge moogt niet bedriegen, kruideniers, want de wetenschap verbiedt het...
Ge moogt niet liegen, barbiers, want dat is tegen den vooruitgang.
Ge moogt geen papier tusschen de schoenzolen steken, Proke, want dat's tegen de solidariteit... En zoo voort...
'k Zou zeggen Van den Bemde, dees:
Gedekoreerde mijnheer, ge spreekt schoon en ge leest goed, dat's een... Maar, - en dat's twee - mijn moeder wist het beter, toen ze zei: Proke, niet liegen, Proke, niet bedriegen, want God verbiedt het. - En mijn moeder was geen geleerde klerk; en ze kwam niet van Brussel; ze kwam uit de hei.
Juist zooals toen ik op school was.
Ik, Proke Plebs, verloren kindje uit de massa, zeven jaar oud, ik zat daar op de schoolbanken, en - ik hoor hem nog - de schoolmeester zei: niet liegen, niet bedriegen, want God verbiedt het...
En dat begreep ik; ik begreep dat God het verbood en dat God het recht had aan Proke Plebs te verbieden... En ik loog niet en ik bedroog niet, omdat ik én wist én begreep én voelde dat God het verbood... Maar als nu de schoolmeester had gezegd: De wetenschap verbiedt het - ik weet niet, Van den Bemde, of ik nog ooit de waarheid zou hebben gezegd. - Want ik hield bitter weinig van de wetenschap en
| |
| |
mijn hoogste wetenschap bestond hierin: een slimmigheid uit te vinden om haagschool te houden, zonder dat moeder Plebs er iets van wist.
En dat vind ik hatelijk in 't Leekemoraalsysteem. dat het vlak gaat tegen het kind van den arme... De rijken zullen zich wel altijd uit den slag trekken!
Maar de leekemoralers werken op de ziel van arme kinders, lijk veeartsen op kikvorschen, lijk koiffeurjongens op bedelaarskoppen... Ziet ge, als het slecht uitvalt, 't is toch maar een blooie kikvorsch; 't is toch maar een armoezaaier; 't is toch maar 't kind van den werkman!
(pooze)
Weet ge wat ik vrees, Van den Bemde?...
Laat de geleerde klerken twintig jaar lang hun wijsheid meedeelen aan de kleine Plebskens en moeder Plebs zal weenen en de rechter zal werk vinden.
Dat vrees ik, Van den Bemde.
En ik zeg, als een moeder op aarde weent, dat er droefheid is in den hemel en dat er iets roert in 't hart van Onzen Lieven Heer... die ook een moeder heeft willen hebben op aarde...
En de rechter zal werk vinden, Van den Bemde, zijn handen vol, en tot over zijn juridieke ooren...
Met den waren God in 't hart, zitten de Plebskens nóg aan de appelen van den boer; met de Leekemoraal in hun hart, stelen ze er den boer nog bij.
| |
| |
Met den waren God in hun hart, duwden ze me verleden week nóg 'nen tinnen frank in de hand; met de Leekemoraal in hun hart, zal 't nog geen looden meer zijn.
Met den waren God in hun hart, smeren de barbiers nog schuim in uw mond; met de Leekemoraal in hun hart, snijden ze u de keel af!...
Ik zeg: de rechters zullen werk krijgen, meer dan ze wenschen; wat misschien maar weinig is; meer dan 't een ordentelijk mensch over zijn hart kan krijgen, en dat is onmetelijk!
De massa zal 't uitboeten en Proke Plebs is een van de massa.
Zie, Van den Bemde, als ik er aan denk, wat de Leekemoraal tusschen dit en twintig jaar verder zal voortbrengen, dan zeg ik, heel droevig, het droeve woord na van Onzen Lieven Heer in 't Evangelie: 'k Heb meelij met de massa...
En als dan een slachtoffer van de Leekemoraal voor de pinnen komt op den tribunaal, 'k zou wenschen dat ik zijn advokaat mocht zijn; dat zou ik wenschen, Van den Bemde... en advokaat zijnde, met een lang zwart kleed aan, ik, Proke Plebs, en een rond zwart mutsken op, - waarom niet?... en een zuiver zeeverrabatteke net in de plooikens schoon over mijn borst, 'k zou pleiten en zeggen:
- ‘Mijnheeren van de jury! ik vraag het woord... Ik vraag het woord, zeg ik!... en luistert naar mijn woord!... Wie zit hier op het schelmenbankske?
| |
| |
't Is de genaamde Janeke Bots!... Wat heeft hij misdaan? Hij heeft de appelen van den boer gestolen. Hij heeft een pakje tabak gekocht en 't betaald met een looden frank; hij heeft zijn kalant met een scheermes 't hoofd afgesneden...
Zoo liggen de boeken; daar liggen de feiten; hier ligt de appelboer, de looden frank, het kalantenhoofd... De menschheid gruwt ervan!... Janeke Bots is een dief, een valschmunter, een moordenaar!
Maar dat 's altemaal bijzaak...
Hier zit het hem, Mijnheeren van de Jury: Wie is de schuldige? - Wie is de schuldige? Zeg me dat!
Ooo!... Heeren van de Rechtbank, ik weet het wel!... De gendarmen zeggen: Janeke Bots!... Ge zijt ervan overtuigd: Janeke Bots!... De gestolen boer zweert: Janeke Bots!... De looden frank... laat hem vallen op een plank en ge zult hooren: Janeke Bots!... En zoo insgelijks en alsmede 't af gesneden hoofd... Laat het vallen: Bots!
En Janeke Bots zelf bekent en staaft al die getuigenissen... Janeke Bots is de dief, de valschmunter, de moordenaar!...
Nie'waar! Mijne heeren!... Nie'waar!... Gij zijt de schuldigen, gij staalt, gij bedroogt, gij moorddet!... Gij, dat is de samenleving, het gouvernement, het vaderland... En Janeke Bots is uw slachtoffer!...
Wie anders spreekt, liegt!...
Welhoe, Mijne Heeren! God hebt ge weggejaagd
| |
| |
uit de school, God met al wat dit woord inhoudt aan zedelijkheid, hoogere wet, eeuwige verplichting... God weg uit de school, God weg uit het onderwijs, God weg uit de opvoeding, God weg uit het hart van de kleinen... En om uw appelen te redden, ge hebt hun gezegd: steelt geen appelen... want dat 's tegen den vooruitgang!
Betaalt uw schulden met geen looden franken... want dat 's tegen de schoonheid!
Snijdt uw medemensch het hoofd niet af... dat 's tegen 't eergevoel!
Had men Janeke Bots simpelweg den éénen, waren, kristenen God aangeleerd, had men hem gezegd dat 'ne mensch, al heet hij dan ook maar Janeke Bots, noch mag stelen noch bedriegen, noch moorden, omdat God het verbiedt, - die God, die het recht heeft te verbieden, - dan zat Janeke Bots hier niet voor u, mijnheeren, op dit bankske van schande en schelmerij, met de onrust in zijn hart en de giljotien boven zijn hoofd; maar dan was hij op dit oogenblik, - en advokaat Proke Plebs durft 'nen frank zetten, 'nen echten, zilveren frank, op dit kategoriek paard, - dan was hij op dit oogenblik een pronte parochiaan, op wien de menschheid met welgevallen zou staren en zijn dorp en pastoor en burgemeester zou mogen fier gaan...
Ik heb gezegd!’
|
|