| |
| |
| |
Proke Plebs over:
missionarissen
nationale kleuren en
dankbare Kongoleezen
- Waarom tonnen, Proke?...
- Ziehier... Ge kunt de menschen verdeelen in bronnen, buizen, tonnen.
De bronnen, Van den Bemde, dat zijn diegenen die geven uit eigen hoofd, eigen hart... God zelf is bron nummer één. En bron is ook de geniale mensch, die uit zijn hoofd schenkt, de dichter die uit zijn hart zingt, - maar vooral God, die schenkt uit zijn volheid.
Dan hebt ge de buizen, die de wetenschap en de schoonheid uit die bronnen overvoeren naar de ton- | |
| |
nen, - de tonnen die wij zijn, wij, de gewone stervelingen... En de beste dier buizen, dat zijn de schoolmeesters en de predikanten en de missionarissen.
(pooze)
Een kordaat ras... de missionarissen! Zeker!... En interessant!...
't Is inderdaad altijd interessant 'ne mensch te zien, die zegt dat de wereld maar ijdelheid is... maar dan moet hij ook echt-echtig laten zien dat hij gelooft wat hij zegt...
En zoo doet 'ne missionaris... Hij zegt: alles is maar ijdelheid, en ijdelheid der ijdelheden, en hij offert alles op aan zijn ideaal, dat is: zielen winnen voor God.
Maar hier kunt ge bij voorbeeld zoo redeneeren: als de wereld, met al wat er in en omtrent is, gestaan en gelegen, roerend en onroerend, dan toch maar ijdelheid is... Wel! dan offert de missionaris niemendalle; en zoodus, daar is geen ideaal, geen zelfopoffering, niemendalle - rien-du-tout...
- ‘Dat 's waar’ - zei Van den Bemde.
- ‘Ge redeneert scherp, Van den Bemde, heel scherp, en heel schoon... Waar is het wel: alles is ijdelheid; maar inderdaad, Van den Bemde, wij hebben niet anders!...
Van op 't haantje van den toren gezien, is een bankier met een hoogen hoed, een heel klein ding.
| |
| |
Van uit een vliegmachien, is 'ne generaal vol dekoraties een flauw mannekespapier.
Van uit den hemel gezien, is een gekroonde koning op zijn troon een ijdelheid... Maar zie-je nouw?... Om die glories zoo te zien, zoo klein, zoo nieterig en petieterig, moet ge eerst en vooral hoog klimmen... ortmenschelijk hoog in 't rijk van de idealen.
Maar wie met zijn twee voeten staat en gaat daar waar de muilezels gaan en de koeien staan, - die salueert eerbiedig een hoogen hoed met de finantie er onder, dekoraties met geniale strategie er achter, koningschap met de glorie rondom...
En een Trappist mag zeggen: 't Is ijdelheid... Ik zeg: Trappist, gij hebt gelijk; maar vooreerst ziet ge, gij redeneert van uit den hoogen blauwe, en ten tweede, wij hebben op aarde niets anders dan dàt...
(pooze)
En baldadig zijn ze ook... Ze verbranden hun schepen!
Apropo, 'k heb eens gelezen van een koning, die over zee stak oorlog voeren; en eens op den overkant met zijn leger, hij verbrandde zijn schepen! en, zegt hij; Spitsbroeders, zegt hij, nu moeten we wel vooruit; want achter ons ligt de zee, - en wij hebben geen schepen meer!
Ik meen, dat 's kordaat gesproken; zeker. En lijk die kordate koning, juist zoo, 'ne missionaris. Met
| |
| |
de vlam van zijn ideaal, Van den Bemde, steekt hij zijn schepen in brand, en zingend stapt hij het af, naar Kongo, Indië, China, Patagonië; en geen wildernis is te wild, geen mensch te barbaarsch, geen neger te zwart, geen Chinees te geel, geen Indiaan te rood! en de wereld is niet groot genoeg voor zijn hart!
En vergelijk ze eens, Van den Bemde, vergelijk ze eens met 'nen missionaris, de fiffe jonkertjes, die thuis blijven... bij moeder; ze hebben hun hair op een schoon meetje, dat vloeit vol kosmetiek: en ze rollen sigaretjes en ze spelen tennis, en op zijn Engelsch; en ze spreken Engelsch, met een witte broek aan; en als ze 'nen tennismatsj hebben gewonnen, ze worden aan de statie afgehaald met muziek, want ze hebben het vaderland gered.
Arm Vaderland!... dat daarmee gediend is!... en gered wordt!...
De anderen, ja... de anderen! de missionarissen!
Vergelijk ze met u zelf, Van den Bemde... 't Ding zal geweldig genoeg afsteken.
Zij - zitten ginder en zweeten bloed van de koorts; wij - zitten hier te klagen van de warmte, met een ijsroomertjen in de handen.
Wij - klagen, als we een roof ken uitslag krijgen, - uitslag van den inslag, lijk de boeren slim met de woorden spelen; en Pater Damiaan kreeg de melaatschheid, uit naastenliefde.
Wij - leven hier in de beschermende schaduwe
| |
| |
van beleefde politie-agenten; zij - moeten in China goed met al hun oogen kijken om uit de handen van de Boksers te blijven.
Wij - slapen hier zoo zacht en gezond, dat we meestal te lang slapen; en ja, zij ook! ze slapen soms te lang, maar 't is van de slaapziekte, bloedeigen zuster van broer Dood!
(pooze)
Ik zeg: ze zijn van 't slag van de grooten, van de Kruisvaarders, van de Noordpoolzoekers, van de landontdekkers...
In den tijd trok Godfried van Bouillon met zijn Kruisvaarders naar Jerusalem, en hij nam Jerusalem in, en stak er de vaan boven op. Want, lijk hij zei: God wil het! en 't is voor de beschaving.
En 'k heb eens een boek gelezen van 'ne zekeren Stanley: Door de duisternissen van Midden-Afrika. En hij plantte daar overal wegwijzers en hij lei simpelweg een wereld neer aan de beschaafde voeten van de moderne Civilisatie; en, lijk hij zei: Ecce, zei hij, hier ligt mijn sport...
En van tijd tot tijd hooren we van een durver die naar de Noordpool zeilt om te weten wààr ze zit en óf ze er wel zit; en daar steekt hij, in den langen nacht, een groote vetkaars op, van 'ne zeehond, en hij schrijft naar de gazet: We zijn er!... en zie dat de fanfare aan de statie staat, als we terugkomen!
En voor al die grooten neem ik heel deftig en
| |
| |
plechtig mijn hoed af, want ze doen altemaal mee aan 't werk van de Voorzienigheid.
Maar ook 'ne missionaris trekt op Kruistocht dwars door de duisternissen van Midden-Afrika naar de Noordpool. En hij draagt God in zijn hart, 't Evangelie op zijn lippen, 't Kruis in zijn handen; en ginder, hij zegt: Negers, wilde menschen, mijn broers, zegt hij, hier is 't Kruis... Knielt! en hij bouwt een kapelleke, klept een klokje, roept: Komt en bidt! Hier staat het kerkje; ik ben uw pastoor; gij, mijn parochianen; en God is de vader van ons al!...
Hij plant heilige wegwijzers in 't wilde Afrika; steekt lamp en licht aan op de Noordpool, - dat is: 't verstand van de negers: en, lijk Godfried van Bouillon, hij laat de viktorievaan uitwapperen op de muren van Jerusalem, - en dat is: de ziel van den bekeerden neger.
Als ik pastoor was, Van den Bemde... 'k zou eens over de missies willen preeken.
(pooze)
Maar zoo gaat het, en 't spreekwoord zegt wel de waarheid: Als de pastoor een kerk bouwt, dan bouwt de duivel er een kapelleke naast, en dit kapelleke is meestal een herberg. En zoo ook, Van den Bemde, de Kerk zond haar missionarissen naar Kongo, en de Financie zond hààr Apostels; en waar kreng ligt, daar komen de gieren.
| |
| |
Kauwe-tsjoe-apostels; ivoir-belijders; palm-oliekerkleeraars...
De missionarissen vlammen op zielen; de beurslui vlammen op ivoir en kauwe-tsjoe.
Een differentie, Van den Bemde...
Ze noemen dat: expansion!... en hoe ik het ding noem, daar wil ik mijn tong niet mee vuil maken.
En ze schrijven in gazetten en ze maken ons wijs met plakkaten en exposities, dat ze vaderland en menschdom al hoog op de toppen hebben gevoerd, wanneer ze 'ne kilo kauwe-tsjoe hebben uit een boom getapt, of 'ne leeuw zijn astrakang gevild, of 'nen olifant zijn temden getrokken.
En ze meten de civilisatie na op de beurskwoteering van Kongoleesche koffie.
En ze spelen fijne karambols en trekken technieke retro's met den ivoir, waaronder misschien, bij 't slabeuren van de vracht, de karavaan heeft gezwoegd en geleden.
En ze dragen, onder hun verlakte pollevies, kauwe-tsjoe-rondellekes, onverslijtbaar: en voor elk dozijn van die rondellekens, hebben ze misschien 'ne neger versleten...
En zij ontplooien de Belgische vlag over Kongo; en 't rood krijgt er 'ne weerschijn van 't koper uit Katanga; en 't geel krijgt er 'ne weerschijn van 't ivoir uit Kassai; en 't zwart krijgt er 'ne weerschijn van de koffie uit Matadi...
Juist lijk ze thuis een beetje te veel zingen van 't
| |
| |
roode vuur der nijverheid, van den gelen rijpen oogst uit Vlaanderen, van de zwarte steenkool uit het Walenland...
'ne Missionaris schenkt aan onze vaderlandsche kleuren wat schooner bediedenis! wat heiliger afschijn! wat idealer gloriestralen!...
't Rood, zegt hij, dat 's de Indiaan, voor wien Pater De Smet zijn leven schonk; 't geel, zegt hij, dat 's de Chinees, die me mag doodboksen; 't zwart, zegt hij, dat 's de neger uit Kongo, die me mag opeten... als er de glorie van God iets bij winnen mag.
(pooze)
En de beurslui zeggen nog: In Kongo ligt onze toekomst... 't Is mogelijk en 't kan zijn en ik hoop het en ik wensch het...
Inderdaad, sedert 'ne zekeren droom, dien ik eens had, ik geloof het... Ik geloof inderdaad en in der waarheid en ik geraak al meer en meer overtuigd, dat in Kongo onze toekomst ligt... dat uit Kongo eens onze redding komen zal...
Zoo droomde ik... en een eigenaardige droom was het wel...
Ik droomde dat ik in slaap viel en dat ik 1000 jaar lang sliep en wakker werd in 't jaar Onzes Heeren 2920...
Veel was er veranderd, natuurlijk... Bij voorbeeld:
Geen kruiwagens of treinen meer: 't ging alles bij vliegmachien; 't voetbalspel was afgeschaft; 't leste
| |
| |
paard stond opgevuld in 't Steen te Antwerpen; al de ministers kenden Vlaamsch; Frankrijk was uitgestorven en bevolkt met Kempenaars. - Andere dingen waren onveranderd gebleven; b.v. ons prioriteitsrecht was nog altijd ongeschonden en de modes waren nog altijd even zot; - en dan ook nog, wij waren neergezonken tot in 't allerdiepste van heidendom, eeredienst van 't Gouden Kalf, goddeloosheid... Ik droomde, dat het oud-Katholiek-Roomsch geloof hier te lande totaal was uitgestorven!...
En ik droomde nog dat ik rondwandelde in 't leste stukje hei van de Kempen; en op eens, daar steeg een vliegmachien neer met twee zwarte mijnheeren... en een zei me: Dag, Proke... in 't Vlaamsch, als 't u belieft... en ik zei: Goeden dag... Gij zijt zeker Kongoleezen?... Wel ja, zegt hij zoo... en Gods zegen ruste met U... Wij zijn twee Kongoleesche missionarissen en wij komen de Belgen opheffen uit de barbaarschheid en 't heidendom... Uw voorvaders, zegt hij nog, zonden ons missionarissen, die ons kristen maakten; nu is 't ook maar plicht, dat wij u onze dankbaarheid toonen...
Toen schoot ik wakker; maar ziet ge nu wel, Van den Bemde, dat inderdaad in Kongo misschien onze toekomst ligt?...
|
|