| |
| |
| |
De Konijnenberg
Schoon is de schepping van den Heer, en een van de volschoonste elementen in de schepping zijn de bergen.
- ‘Aanbidlijk staan de bergen in de glorie,
de glorie van den gouden dageraad!’
Op de bergen gebeuren de hooge dingen, de groote vizioenen, de heilige mysteriën. Op de bergen ontmoeten God en mensch malkaar, - de mensch die klimmen moet; God, die dalen wil. Dat wisten zelfs de heidenen. Hun goden woonden op den Olumpos, hun Muzen op den Helikon en den Parnassos. En zooveel heiliger nog rijzen de bergen omhoog in den Bijbel. Levavi oculos meos in montes, zegt de profeet. Mijn oogen hef ik op naar de bergen. En zóó thuis als op de
| |
| |
waterpasvlakke wegen van zijn eigen parochie is de Christen Vlaming op de bergen die daar genoemd liggen: Moriah, Sinaï, Thabor, Golgotha...
En omdat bergen zoo schoon staan in een landschap, daarom liggen er ook bergen in de Kempen. Waarvan de meest beroemde is: de Konijnenberg.
De Konijnenberg ligt zoo wat 5o O.L. van Greenwich, en een 52o N.B. - En een berg is het eigenlijk niet; maar een bergketen, die N.-Z. slingert; en gansch alleen ligt in de vlakte. En heerlijk schoon! Eén rustig en reusachtig geweld van zand en zavel, dat daar zoo maar ligt zijn goudgelen rug te koesteren in 't zonnebad van den zomer, of, 's winters, zich laat ondersneeuwen. Of, alweer, als storm losbreekt, dan loopen de klaterende wateren langs zijn flanken, als de banjir van Douwes, banjir machtige stortvloed van 't gebergte. Doorgaans ligt hij er stil toch, als een reus, half bedolven, uitkijkend met een soevereinen frons over den omtrek, en gekaproend met een grauwe wolk.
Hoe lang hij daar zoo al ligt, - dat weet niemand. Zijn geschiedenis loopt verloren in den mist der oertijden. Historieschrijvers, die 't maar niet gelooven konden dat ook in de Kempen de Natuur een berg geschapen had, beweerden dat de Konijnenberg oorspronkelijk een tumulus is geweest, een grafheuvel uit den tijd van onze voorvaderen brachycephaal; of een soort burcht, of Akropolis, tegen vijandelijken inval opgericht door volksstammen dolichocephaal. Maar die berg is veel ouder! véél ouder! Want vroeger trof men er schaaltjes aan, en schulpjes en mosselschelpen, - klaar bewijs dat hier de groote zoutzee eens zwalpte. Inderdaad, de Konijnenberg is de oudste plek van de Kempen, - zijnde nl. de eerste top, die blootkwam toen de wateren van den Zondvloed begonnen te zakken.
En dit zoo zijnde, wat geschiedkundige mogelijkheden kan 'ne mensch zich niet voorstellen!...
Hier misschien, op dezen eigensten Konijnenberg, stond
| |
| |
Julius Caesar, machtig en majestueus, en de heiwind speelde in de plooien van zijn paludamentum, en beneden zijn voeten,
- au fracas des buccins qui sonnaient leur fanfares -
stapten, man aan man, met de vexilla er boven-uit, de geweldige legioenen!... En met een beetje verbeelding, ziet ge de geheimzinnige Menapiërs zitten, ginder, achter de masteboomen, op loer en hinderlaag.
Hier kampeerde Attila, geesel Gods. Hier lagen ze gelegerd, de Hunnen, zoo ver de oogen dragen. Van hier uit stormden ze verder, op hun wilde paardjes, moordend, brandend, rantsoeneerend, tot ze hun man - en hun dood - vonden in de Katalaunische velden.
Langs dit land en zand nog kwamen onze vaderen, de Franken, van de Sala naar 't Zuiden. Hier stond Clovis, met één hand rustend op de ijselijke francesca-bijl, en met de andere trekkend aan zijn lang-afhangenden snorrebaard.
En waarom zou hier Karel de Groote, - Karlomanje! - niet gestaan hebben, starend in de avondzon, - glorie tegenover glorie?...
Meer nog. In deze zandflanken, sluimeren de legenden; en terwijl de toovergodin, moeder van sagen en mythen en fabelen, overal elders, en sedert lang, verjaagd werd door fabrieksrook en autogerammel, hier nog woont zij, in de Kempen, in den Konijnenberg. Uit den rijken hoop dier legenden, zal ik er maar een enkele navertellen; de legende nl. die gaat over den oorsprong van den Konijnenberg. Niet zooals ze verteld wordt in de Polders. Die Poldermannen zijn jaloersch, omdat ze zelf thuis geen berg hebben, en in 't slijk wonen! En met hun Poldersche slimmigheid vertellen ze 't zoo: dat, toen de bergen geschapen werden, elke berg naar zijn bestemming gaan moest. En dat de domste van al, en de leelijkste, - om niet te zeggen: de kleinste, - in de Kempen terecht kwam, en verloren liep, en meende dat hij
| |
| |
op het uiteinde van de wereld was gekomen, en dat hij den moed verloor, en ging liggen waar hij stond, - plat-uit! U begrijpt, nie' waar, wat ze beduiden met dit: plat-uit. Maar 't is pure en loutere jaloerschheid van menschen uit platland. En ziehier nu de echte legende:
In de vroegste tijden lagen hier dertien bergen; of liever, twaalf bergen en een molshoop. De twaalf bergen waren reusachtig hoog, zoodat erbij vergeleken, al wat op de wereld berg heet, dwerg en kastekind was... De molshoop hiet Konijnenberg, omdat er binnen-in juist plaats genoeg was voor een konijnennest. En onder de twaalf reuzen nu brak veete en vijandschap uit, om te weten, en om het eens voorgoed uit te vechten, wie de grootste was. En ze kampten den vreeselijken kamp, waardig door Homeros bezongen te worden:
Zooals wanneer kinderen lustig naar huis toe keeren, want de school is uit, kommer van den dag, en twee van hen, de moedigsten, ruzie opgestaan zijnde, fikfakkerij plegen onderling, tegen malkaar, wie de sterkere is, en de eene, ja, stoot den andere met den schouder, de andere toch zegt: ‘doe dat nog eens, als ge durft’ - en hij durft, en ze springen malkander om den hals en doen hun best om te buigen of te breken, terwijl de kameraden hitsen, maar alleen een ros hairlokje vliegt; en het hijgen van den afmattenden kamp wordt gehoord; - zoo ook streden de bergen van de Kempen, zij, de Titanen en de Giganten, met geweld en goddelijke kracht. En bliksems flikkerden, en ze zagen 't niet; de donder brulde, maar ze en hoorden 't niet; want het gebrul van den strijd verdoofde 't gebrul van den donder, en de bliksemstralen stikten in opwolkende zand. En drie weken lang zwoegde de vervaarlijke kamp; en heel de Kempen schokte en schuddede. En ook dien ganschen tijd lag tusschen de strijdende bergen, het kleine bergske, met het konijntje daarbinnen-in, diep, diep, te beven en te bibberen, bang dat het ging gepletterd worden onder de zware stam- | |
| |
pen; en al maar door zuchtte 't: ‘Ik ben de kleinste! ik ben de kleinste!’
En 't einde ervan? - Na drie weken vechtens lagen de twaalf reuzenbergen plat, - zoo plat als een plaat, zoo vlak als Polderland. Daar was niets meer te zien van hun vroegere hemelhoogten... Dat was uit, weg, fini! alles plat! Maar om de nederigheid van 't kleine molshoopje met het konijntje daarin, te beloonen, liet de Bouwheer van de Bergen dit molshoopje zwellen, zwellen maar op, zwellen maar toe, - tot het honderdmaal juist geteld zóó hoog rees als vroeger. En 't molshoopje, zoo hoog gestegen, is er niets hoovaardiger om geworden. 't Heeft zelfs, in al zijn nederigheid, zijn ouden naam bewaard: Konijnenberg.
Met wat oogen vol verbazing, met wat een schroomverslagen hart stonden we, kind en klein, voor de eerste maal van ons leven aan den voet van dit zand- en zavelgevaarte! En toen we eens onze verbazing baas, en onzen schroom te boven waren, met wat een dartelheid van jonge hinden hebben we gestoeid langs die zijden! Daar lag ons stadion, ons gymnasium, waar wij, op den patroon van de jonge Spartanen, onze spieren spanden, onze kuiten staalden, onze longen oefenden. Daar lag ons Far-West nog, en de Prairie van den Grooten Hond, en elk op zijn beurt mocht de Laatste der Mohikanen zijn, - terwijl, verder-op, de ouderen van dagen, bij den wigwam van een mastenboomke, te praten zaten van hùn jeugd, al zuigende de Pijp van den Vrede.
Inderdaad, generaties en generaties hebben daar gespeeld. De berg heeft er zelfs van zijn hoogte een heel zone bij ingeboet; want bij al dit getuimel en gekruip en gekreffel, is het zand van de steilte gezakt tot in de vlakte. Voeg erbij den slijt door den gestadigen wind veroorzaakt, alsook 't verschijnsel dat de geologen ‘erosie’ noemen. En niemand
| |
| |
natuurlijk heeft zich ooit de moeite getroost om het afgekalfde zand er weerom bovenop te voeren.
Maar ‘lusisti satis’! - de kindertijd is voorbij. En grooter gegroeid, en in den rug gestooten door een nieuwere generatie, laten we spel en sport varen; en wij beklimmen den Konijnenberg om natuurschoonheid te genieten en ons hart vol te drinken aan het machtige tafereel, dat zich aan onze voeten ontrolt. Want van af den hoogen top beschouwd, krijgt de gansche schepping een ander uitzicht. In de diepte, ringsom, golft een amfitheater van eeuwig-groene mastenbosschen, ver-uit. Een zee! Met ertusschen een ruischende korenveld, of een stil rapenveld, waaruit een leeuwerik opschiet - en tiereliert. En verder-op, naar 't Zuiden toe, gaat de vallei der Aa-rivier vóór u open, met haar bevallige boorden. En boven uw hoofd, wiegen de wolken, schitterstraalt de zon uit een vijver van blauwte. En op de kimme, steken de torens uit; torens, torens, torens!... Al de torens natuurlijk ziet ge niet. Sommige staan te verre, andere zijn te klein.
Zoodat ge niet verwonderd zult wezen, dat de Konijnenberg een zeer beloopen ding is voor pleziertochtjes en uitstapjes. Of liever, helaas! was!... Want de velen zijn dapper bezig hem te vergeten. En die simpele wandelingen naar den berg, al was 't maar om een blijde piknikje-op-de-knie, blijken uit te sterven. Alweer iets uit den ouden goeden tijd, dat op een spie loopt!... De berg ligt er even schoon en gemoedelijk als vroeger; maar de menschen zijn geblazeerd geraakt. En juist zooals ze b.v. naar Italië reizen om makaroni-pijpen te zuigen, en thuis moederspap terzij laten, zoo loopen ze liever naar Zwitserland om bergen te zien.
En hier ligt er een vlak bij hun deur. En gratis.
En nu vraagt ge misschien technisch-weg: Hoe hoog juist is die Konijnenberg? - Wel, hij steekt een heel eindeke boven den grond uit. Maar om nu juist te zeggen, hoè
| |
| |
hóóg... dat weet ik niet. Daarbij, een hoogte schatten, dat kan zóó bedriegen! Een onzer professors gaf eens het geheim weg, hoe ge met trigonometrie de hoogte berekenen kunt van een boom, een toren, een berg... Maar nooit zijn we er in gelukt de juiste hoogte van den Konijnenberg te berekenen. Zóó kan een hoogte bedriegen.
Natuurlijk, als ge er naartoe gaat met de buitensporige verwachting een Himalaya vóór u te zien oprijzen, dan loopt ge een illusie op. Dat spreekt. Zoo gebeurde mij eens 't bezoek van een vriend, en, na koetjes en kalfjes, 'k zei hem zoo: ‘Kom, we gaan eens naar den Konijnenberg’. - O ja!... bergen, dat zag hij heel gaarne.
Na een half uurtje gaans, vroeg hij zoo: ‘Is 't ver?’ - Ik zeg: ‘Neen. We zijn er.’ - ‘En die berg?’ - Ik zeg: ‘Daar! Achter die schuur.’ - Hij bekeek me, en ik wist niet dat een vriend zoo kijken kon. Nochtans, zoo was het en ik sprak waarheid.
Nu nog, als hij me schrijft, hangt er altijd een postscriptummetje bij, over den Konijnenberg. Maar was het inderdaad zoo belachelijk?... Ga in Indië achter een schuur staan, en dan ziet ge den Himalaya ook niet.
En wat nu zal de toekomst wezen van den Konijnenberg? Dat weet niemand. Als ze hem gerust laten, kan hij er nog heel lang liggen. Maar starren zijn uit den hemel gestort, bergen omhooggerukt waar zeeën lagen... en daar wordt beweerd, dat de Konijnenberg verkocht is aan een Amerikaanschen trust, om glas te fabriceeren. En een grootsch plan is het wel, echt Amerikaansch, en 't behoorde vast tot het vaderland van Koning Dollar, zoo maar een berg op te koopen als een pakje bitterpeeën. Maar moet het waar heeten, dan zal menig hart droef te moe zijn. Wat zal het dan weemoedig plat zijn ih den omtrek! Geen hoogte meer! Alles plat, en vlak, en effen, en waterpas... Is het dat wat ge wenscht, glasbarons, kristalpacha's?...
Vaarwel dan, Konijnenberg!... Vaarwel met al uw herin- | |
| |
neringen aan kinderspel, pikniks, legenden, Clovis, Attila, Karlomanje!
Later misschien zegt nog iemand, met heimwee in hart en stem: Hier lag de Konijnenberg! - en stampt hij er tegen een stukje tas of telloor, overblijfsel van een gezellig piknikje uit vroeger eeuwen.
Ja! hier làg hij! Wat een nostalgie in dit lag!...
En om het nu maar rechtuit te zeggen, die Konijnenberg is niet heel hoog; en gaat de huidige slijt door, dan kunt ge, binnen tien, vijftien jaar, met wat goeien wil en een springstok, los eroverheen springen; maar helaas! een anderen berg hebben wij niet!... En hier toch leerden we eigenlijk wat een berg is; en hier toch: ‘levavi oculos’; op dezen berg hier, ontplooiden zoovele kindergeneraties, voor de eerste maal van hun leven, den standaard met den wimpel: excelsior! terwijl de rest van 't menschdom beneden zat, in diepe valleien en stille zetels. Hier werd opeens, voor zoovele kleine oogen, alles groot en grootsch en wijd en weidsch: een denneboom werd ceder en een kraai die voorbijvloog, werd adelaar... Kortom, hier hing lucht - en ideaal!
|
|