Kijkkast
(1932)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 140]
| |
De zingende kerk- ‘Lapides clamabunt.’ - Toen Sint Sturmius Abt werd gekozen van het klooster te Fulda, zoo verhalen de kronijken, zond hem Keizer Karel de Groote veertien staven gouds. Sturmius verkocht een deel van den schat, liet de rest verwerken, tot fijn-dunne bladen smeden en daarmee de kerk versieren. Tevens bestelde hij marmeren standbeelden van de Apostels, plaatste martelaren in de kleurvensters, plaveide den kerkvloer met nieuwe zerken over de graftomben en, langsheen de twee zijden van het koor, stichtte hij een eiken gestoelte, volgekapt en gekerfd met bloemen en bladeren, takken en vogelnesten. | |
[pagina 141]
| |
En nu was het edele werk over. Het was een heerlijkheid. De monniken doorwandelden den tempel, bewondering in de oogen, blijdschap in de ziel. Ze toonden malkander de schitterende goudplaten over de wanden, en de marmeren Apostels; Petrus met de sleutels, Paulus met het zwaard; en het gebeeldhouwde gestoelte met de fijne vogeltjes in 't getakte, 't bloeiende getakte; en een ander weer keek op naar de duizende kleuren in de vensters, waar de zon doorheenspoelde en een kroon sloeg van levend goud om de staande martelaren. - Stil stond Vader Abt te midden van zijn broeders en sprak geen woord. Hij wandelde met zijn oogen de kerk rond, en zijn hart dankte den Keizer en dankte den Heer; den Keizer om het goud, den Heer om de genade, waardoor het mogelijk was geworden dit hooge werk te volvoeren. - En onwillekeurig murmelde hij de woorden van den ouden Simeon na: - ‘Nu laat Gij, Heer, uwen dienaar gaan in vrede, naar uw woord; want het werk is volbracht, dat zal zijn een licht tot verlichting van de menschen, tot heerlijkheid van uwen Naam.’ - En zoo waren allen blijde om de glorie Gods. - Allen - buiten Broeder Bavo. - Broeder Bavo ook had de schoonheid van den nieuwen tempel gezien en bewonderd, - maar hij peinsde in zijn hart: ‘Inderwaarheid, het is schoon... Maar wat is het nut ervan, en het profijt?... Beter ware't goud, dat hier zoo verkwist ligt, uitgedeeld onder de arme broeders Kristi!... Zooveel hongerigen zouden brood hebben, zooveel zwervelingen een dak, zooveel melaatschen een warm, gezond bed!’ - Broeder Bavo sprak zoo niet, omdat hij ongodvruchtig was of slechte monnik, die de glorie Gods wilde nadeel doen. Neen; maar voor hem bestond de dienst des Heeren in vasten, strenge boete en sture rimpels over 't voorhoofd. Wat daarbuiten lag, dat gaf, volgens Broeder Bavo, meer | |
[pagina 142]
| |
ijdel glorie aan de menschen dan echte glorie aan den Heer. - Lo! Wat moest hij nog de liefelijke schoonte leeren van de heiligheid! Dikwijls sloop hij 's avonds naar de kerk en dan, in 't midden van 't koor, lag hij uitgestrekt over den steenen vloer, biddend en boetend, uren lang, gepijnd met honger en stram van de koude. En zoo gebeurde 't nu weer, op dezen vriezenden winteravond, dat Broeder Bavo in de boete lag, uitgestrekt als een groot kruis, in de diepe stilte van de kerk. - En hij liet zijn hart gaan en hij zei: ‘Heer! maak mijn ziel heilig! Versier mijn ziel met uw genade! Genade, die niet wordt gezien met menschenoogen noch geteld met menschenhanden, maar die innig is en goddelijk, - en boven alle stof verheven... Wat zal het mij baten te bidden in een gouden kerk met marmeren standbeelden en gekleurde vensters, is 't dat mijn ziel niet gevuld is met uw genade?’ Daar kwam opeens een geruisch op van een verre muziek, die naderde en aanzwol en bijgroeide. - Verwonderd rees Bavo op de knieën en luisterde; en hij hoorde nu, dat de gansche kerk in muziek stond, en zag het geschitter van een licht, dat hij niet wist van waar gekomen. Eén ding wist hij: dat er geen mensch omtrent was die zong of de kerk verlichtte. - En de muziek sloeg breeder uit als een harmonie met duizende speeltuigen, alle op juiste maat en toon; en ze golfde zwaar doorheen de kerk; en heel de bouw scheen herworden tot een machtig orgel, waarvan de pilaren de luchtpijpen, de vloertegels de toetsen waren. - En violen streelden er tusschen en obo's en zoete fluiten; en koperen klaroenen streefden er doorheen als bij een oorlog; en boven het gewelf, in den toren, luidden al de klokken te zaam als voor Kerstmis. - Bavo rees op nu, verslagen, door het spel: en hij stond | |
[pagina 143]
| |
daar, in 't midden van 't koor, de armen over de borst, en wachtte. - Toen viel de muziek opeens stil; geen toon meer roerde. En dan, uit de diepte van 't Hoogaltaar, klonk een zware stem op: - ‘Te Deum laudamus!’ -Ga naar voetnoot(1) En beuken, zijaltaren, zuilen namen het lied op, en galmden het antwoord: - ‘Te Dominum confitemur!’ -Ga naar voetnoot(2) En de eiken Engelen op het koorgestoelte: - ‘Tibi omnes Angeli!’ -Ga naar voetnoot(3) En heel de kerk weer sloeg op met een driedubbele schudding: - ‘Sanctus! Sanctus! Sanctus!’ -Ga naar voetnoot(4) Broeder Bavo wilde vluchten van ontzetting, maar vond de macht niet; hij sloeg bei zijn handen over 't gelaat en zonk op de knieën... De marmeren Apostels in de hooge nissen: - ‘Te gloriosus Apostolorum chorus!’ -Ga naar voetnoot(5) De Propheten op de muren: - ‘Te prophetarum laudabilis numerus!’ -Ga naar voetnoot(6) De martelaren in de kleurramen: - ‘Te martyrum candidatus laudat exercitus!’ -Ga naar voetnoot(7) Heel de Kerk weer: - ‘Tu rex gloriae, Christe!’ -Ga naar voetnoot(8) In de arduinen grafzerken, de gekapte beeltenissen van de vroegere kloosterabten: | |
[pagina 144]
| |
‘Tu devicto mortis aculeo, aperuisti credentibus regna caelorum.’ -Ga naar voetnoot(1) En heel de kerk weer met erboven uit, de stem van den zingenden toren: - ‘In gloria Patris!’ -Ga naar voetnoot(2) Toen viel de muziek weer stil, een oogenblik; en zacht nu, en langzaam, en smeekend, hoorde Bavo buiten op het kerkhof, de kruisen: - ‘Te ergo quaesumus, tuis famulis subveni...’Ga naar voetnoot(3) Weer dreunde en schudde de kerk. En de altaars weer, en de pilaren, en de muren, en de standbeelden, en de vensters, en de grafzerken, en de toren, en de steunbogen, en de kruisen over 't kerkhof te zaam in één donder en jubel en glorie en majesteit: - ‘Per singulos dies, benedicimus Te!’ -Ga naar voetnoot(4) Broeder Bavo keek op en hij zag den adem uit de gloeiende borsten der zangers tot smook en wierook gezwollen, die wolkte rondom het Tabernakel. En weer was het koor stilgevallen en door de stilte brak de weemoedige klacht; - en Bavo snikte mede: ‘Miserere nostri, Domine, miserere nostri!’ -Ga naar voetnoot(5) Hij stortte neder over den vloer en verloor het bewustzijn... - En toen hem de zinnen weerkwamen, hij hoorde geen zang meer en het licht was verdwenen, en hij zag niets dan de stille, duistere kerk met het ééne, gele olielampje vóór het Tabernakel. - Hij strompelde naar zijn cel. - Hij wilde bidden om troost, om klaarte. - Hij sloeg zijn Bijbel open, waar 't wilde - en hij las: | |
[pagina 145]
| |
- ‘En als Jesus te Bethanië was, in het huis van Simon den melaatsche, daar hij nederzat, kwam een vrouw, hebbende een albasten vaas met zalf van onvervalschte nardus van grooten prijs; en de albasten vaas brekende, goot die op zijn hoofd. - Broeder Bavo hield op te lezen. - Hij dierf niet verder gaan. -
Maar hij begreep nu de woorden van Onzen Heer. - |
|