| |
| |
| |
Testament van Maarten Tjoelen
In naam des Heeren en zijn Kruis,
hier, in het Oude-Mannenhuis,
dag van vandaag, - en in het juist
van mijnen dood en dat mijn end
al vóór mijn deur staat of omtrent,
schrijf ik mijn eenig Testament,
Ik doe nu lijk een Koning doet,
als Pietje dood hem in 't gemoed
komt kittlen en beleefd hem groet:
| |
| |
-‘Ei, koning, deel uw landen!
en laat uw kroon uw erven na’...
Zoo, voelend dat ik sterve dra,
vol hoop, dat ik verwerven ga
een schooner kroon, een wijder land,
dan die een konings voorhoofd spant
of dat beheerscht wordt door zijn hand, -
ik ga mijn stede' en staten
uitdeelen en mijn ganschen boel;
en 'k zweer, dat Koning Maarten Tjoel
zoo handelt met alleen voor doel:
Mijn ziel vooreerst... Mijn ziel, helaas!...
Zoo dikwijls speelde de ezel baas
en ging op distelding te graas
in 't kraantje Krol en Krytman...
Toen was 't een kwestie van finans;
maar 'k zie de dingen beter thans...
en Heer! vergeef het heel en gansch...
Daarbij, ik heb mijn schuld gebiecht;
en 't boekske, dik en dun, beticht
en al wat ik heb uitgericht
van sedert mijn geboorte.
Ga, ziel!... Ik waschte u net en schoon;
en, Sinte-Maarten, uw patroon,
staat u gereed al met een kroon
Dat's voor mijn ziel. - En nu, mijn lijf!
Oud ezeltje, nu duf en stijf
van 't rotsend bul-en-been-bedrijf,
| |
| |
mank tusschen manke berries,
'k voel dat ge rust van noode hebt...
Rust, lijf! - Maar als het Oordeel klept,
dan daadlijk, hoor! weer opgerept!
Ook nu, te boorde van mijn graf,
'k vergeef aan allen: Rijken Staf,
die me eens 'nen slechten gulden gaf...
'k Had juist geen brood om te eten!
En ook aan Jane Pakt-het-Breed,
die, lijk het heel de wereld weet,
mij valsche concurrentie deed...
Adieu! de burgers en 't geboert,
waarmee 'k affairen heb gevoerd!
En heb ik ooit u iet misroerd,
ik vraag vergiffenisse!...
Alsook die dame van fatsoen,
die me in de doeken wilde doen,
en zwoer: ‘'t is zijde’ - en 't was katoen.
Mijn schatten... Ei! 't En is niet veel.
'k En hebbe timmer noch kateel;
Mijn bullekarke en mijn gareel...
ik peins, dat 's hoop en alles.
Wel... 't zij voor Jane Pakt-het-Breed,
die, wel is waar, me dingen deed;
maar nu, 'k vergeef hem en vergeet,
In 't onderschuifke van mijn kast
ligt vier frank vijftig, juist gepast,
die 'k u, Mijnheer Pastoor, belast
| |
| |
te deelen in drie paarten
twee franken voor mijn zielemis,
'n half frankske voor mijn neefje Cis.
Cis, neem het als gedenkenis
Het geld dan, dat nog over is,
zij voor een tweede zielemis:
te intentie van een zot-jocris
die vol gelijk een(......)
met Carnaval op strate lag,
en uit zijn oogen niet meer zag
en zonder biecht, al met 'nen slag
Zelf nagezien. Eén woord gevraagd.
En wie 't behaagt of niet behaagt,
ik wenschte dat het niemand waagt
hiermee te frutsefroelen...
En straffe Ons-Heer hem, die 't bekuisch!...
Voldaan in 't Oude-Mannenhuis.
Mijn naam eronder en een Kruis:
|
|