op, beierzijds den troon, trekken de hooge sabels, - staan. Driemaal slaat de opperhofmaarschalk zijn elpenbeenen, goudgekroonden staf tegen den vloer... de keizerlijke stoet vloeit binnen: ministers in tragen, plechtigen gang; achter hen, een grijze edelman, ernstig en streng, met het rijkszwaard omhoog op de handen; daarna met de witte attila over den vuurrooden wapenrok, de Keizer zelf, de nieuwe Keizer!...
Langzaam schrijdt de keizer, jong, lenig man, naar den troon, al-ondertusschen naar alle kanten groetend met ingetoomde minzaamheid.
Nu zit hij op den troon, onder 't baldakijn, en lijk een aureool schitteren om zijn hoofd de open klauwen en vleugelen van den gouden adelaar tegen den achterhang.
Zittend zoo, in jonge majesteit, hoort hij de rede van den Prins-Primaat aan. Zittend leest hij zijn antwoord voor... En een donderend gejuich breekt los om hem te danken en geluk te wenschen, hem, den schoonen man, den bloemjongen vorst!... En 't lied weerklinkt, loyaal en breed en volborstig:
Gott erhalte Franz den Kaiser!...
...Beware en bescherme der Hemelen Heer, Frans Jozef Karel, Keizer van Oostenrijk, Apostolisch Koning van Hongarije, Koning van Bohemen, Dalmatië, Kroatië, Esclavonië, Galicië, Lodomerië, en Illyrië; Koning van Jerusalem; Aartshertog van Oostenrijk; Groothertog van Toscanië en van Krakovië; Hertog van Lorreinen, Salzburg, Styrië, Karinthië, Karniolen, Bukovina; Grootprins van Oppersilezië, Nedersilezië, Modena, Parma, Placentië, Kwastalla; Auschwitz en Zator, Teschen, Frioel, Raguse en Zara; Prins-Graaf van Habsburg, Tirol, Kyburg, Goritz en Gradiska; Prins van Trente en Brixen; Markgraaf van Opperlusatië, Nederlusatië, Istria; Graaf van Hohenembs, Feldkirch, Brigantië, Sonnenberg, enz. enz.; Heer van Treste, Kottaro, enz. enz. enz.; een leger titels, een woud laurieren, een volk