De zevende man, die zat op den uitkant van de tafel, was niet heel zoo glorioos als de zes; en dat was de griffier, want hij zat armen-gekruist tusschen dossier en Grootboek, met de zwaneveder rijdend achter zijn rechteroor.
En de Voorzitter, in 't midden, slibde techniek aan zijn schaal champagne, kuchte 'ne keer om zijn keel te klaren, stond recht:
- ‘Nobel Heeren en Geachte Kollega's, de Wereldmachten hebben de eer op mij gelegd, op mij, Grootlint der Menschelijke-Menschlijkheid, de eer, zeg ik, en het voorzitterschap van deze Conferentie ofte Vereeniging, waarin beslist moet, of, ja dan neen, in 't verder verloop van komende eeuwen nog oorlog gebeuren zal.’
En de andere heeren knikten, mompelden: ‘Bravo!’
En de Voorzitter beval:
- ‘Griffier, schrijf op!’
En de griffier schreef het op in zijn Grootboek.
En de zes heeren staken hun champagne-schalen omhoog, proefden eens.
En een stond recht en sprak:
- ‘Ik, Grootlint der Orde van den Voorzienigen-Malthus, ik zeg, dat de oorlog te veel slachtoffers eischt.’
En toen zat hij neer. - En de griffier schreef.
En een stond op en sprak:
- ‘Ik, Grootlint der Orde van den “Louis d'Or”, ik zeg dat de oorlog te veel geld kost en de volken ruïneert.’
En toen zat hij neer. - En de griffier schreef.
En een stond op en sprak:
- ‘Ik, Grootlint der Orde van de “Zappige Filantropie”, ik zeg dat de oorlog alle broederbanden breekt onder de menschen.’
En toen zat hij neer; en allen waren geroerd om die broederlijke filantropie en de griffier schreef 't allemaal neer.
En weer een stond op en sprak:
- ‘Ik, Grootlint der Orde van 't “Vaderland-Interna-