| |
| |
| |
De Profetie van Pastor Goedelterre
Pastor Goedelterre is dood...
Hij lag drie dagen, snikte drie keeren, stierf eenmaal; en drie Pastors van de dekenij zongen zijn uitvaart, psalmodieerden een ‘De Profundis’ en Pastor Goedelterre is dood en ligt begraven... R.I.P.
Gij hebt hem toch wel gekend, Pastor Goedelterre, niet waar?... Wel, als ik me niet bedrieg, 'k heb zelf al eens over hem gesproken en verteld: hoe de brave man bijna in zijn verderf liep om die witte konijntjes en die koninginne-savooi; en hoe juist bijtijds, op den boord van den afgrond, gelukkig en rap! hij zich omkeerde; dat is, zich bekeerde.
Van af de stonde dier bekeering - en die gebeurde
| |
| |
nu al jaren geleden - had hij met alle mannekracht zijn best gedaan om zijn zieleleven weer op de plooi te brengen, zooals dit hoort; en hij wandelde sinds opnieuw het spoor langs van de heiligheid, en hij was opnieuw baas in zijn hart, en de duivel zou duivelsch slim moeten zijn, als hij Pastor Goedelterre nog eens wilde beetnemen.
Helaas! de duivel is duivelsch slim geweest!... en hij heeft hem beetgenomen... Helaas!...
Van uit uw hoog geluk en eeuwige zaligheid, o brave ziel, o zoete Pastor, zult UEw. 't me niet kwalijk opnemen dat ik UEw. nog eventjes gedenk! dat ik UEw. nog eventjes gedenk, zeg ik, en iets vertel uit UEw. aardsche leven en werken... Wat ik vertellen wil - UEw. weet het wel - is geen kwaad; 't is maar een onvoorzichtigheid geweest vanwege UEw.; - een menschelijke onvoorzichtigheid; meer niet.
***
Anders, voorzichtig was hij altijd geweest - sinds die affaire met de koninginne-savooi; en ware de voorzichtigheid uit de wereld verloren geraakt, gij hadt ze - sinds die miserie met de witte konijntjes - weergevonden bij den haard van Mijnheer Goedelterre, in zijn hart, op zijn lippen.
Maar zie! tijdens den oorlog, Mei 1915, terwijl hij dien Zondag op den preekstoel stond, om, naar jaarlijksche gewoonte, zijn parochianen te bedanken voor de schoone, groote kaars, die ze daar juist hadden geofferd, en die nu, vóór 't altaar van Ons-Lief-Vrouwke te starrepinken stond - Pastor Goedelterre, meegesleept door zijn dankbaar hart en zijn eigen welsprekendheid; en in die dubbelmachtige meegesleeptheid uit het oog verliezend dat de Heer hem nooit, lijk profeet Ezekiël, bij zijn hair door de lucht voerde, noch dat hem ooit een Seraf, lijk bij profeet Isaïas, met een gloeiende kool de lippen roerde - Pastor Goedelterre, al te welsprekend in zijn onbedachtzaamheid, al te onbedacht- | |
| |
zaam in zijn onbezonnenheid, al te onbezonnen in zijn onvoorzichtigheid, zweeg een pooze, keek plechtig, hief een ouwe rechterhand omhoog, lei een ouwe linkerhand op zijn borst, en - meegesleept en vergetend en onvoorzichtig en roekeloos - hij sprak en hij sprak een profetie!...
Hij sprak een profetie en hij zei, letterlijk:
- ‘Beminde Parochianen, de oorlog, die nu woedt over de wereld, zal gedaan en geëindigd zijn, vooraleer deze kaars zal opgebrand zijn... En wij zullen vrede vieren, vrede en triomf... en deze kaars zal branden!’
Zoo klonk de profetie in de zwijgende dorpskerk; zoo klonk de profetie doorheen de tijden; zoo lag de profetie daar wit op zwart; zoo rees ze daar, schietend hemelhoog omhoog te midden van de zware en lage gebeurtenissen; zoo viel de profetie vol troost in de ooren en het hart van de toehoorders...
Vooraleer die kaars... enz...
Zoo iets dierf hij zeggen!...
Vooraleer die stok was... en...
Terwijl heel 't menschdom met schrik en verbijstering geslagen zat; terwijl de kranigste mensch van de wereld zijn hart vasthield; terwijl het heele kristendom verbleekte en zich afvroeg: Wat gaat er gebeuren? en gaat dan toch waarlijk en inderdaad het leste oordeel inluiden? - hij, Pastor Goedelterre, simpele Pastor uit een heidorp, hij dierf de daad, en hij lei zijn magere hand op de toekomst, op wat gebeuren zou, op het ‘Dominium Solius Domini’; hij pleegde roof en stal dàt weg, dat geen menschenhand zelfs mag aanraken - en hij sprak een profetie!...
Vooraleer dit armzalig kaarsjen opgebrand is, zijn al de miljoenen Duitschers weggejaagd en weggevaagd; of zitten zij allen, met hun Keizer voorop, in 't kot om boete, of op hun knieën om genade.
Maar zoo ligt het nu in de menschelijke dingen; stout gesproken vaagt den boom; en van af dien Zondag, Mei
| |
| |
1915, was de geest in de parochie veranderd: de menschen begonnen te hopen met een hoop of ze nooit meer op kon; en zekeren avond, ‘In den bonten Os’, liep de smid bijna een rammeling op, omdat hij beweren dierf - en hij wist het van zijn eigen grootvader, die Napoleon had gezien op weg naar Waterloo, en die hem honderdmaal had gezegd, dat de komende groote oorlog in 't land vijf weken zou duren oftewel vijf jaar... - wel, die zwarte smid dierf beweren, dat de Pastor gesproken had zonder er iets van te weten.
En 't was maar voorzichtig vanwege den smid dat hij seffens daarop naar huis ging.
***
't Was goed te zien, dat de smid er niets van wist en dat zijn grootvader geen profeet was geweest: want nog geen veertien dagen na de profetie (die van Mr Goedelterre), meldde de mare dat Italië in den oorlog trad langs de zijde der Entente. - En de menschen van de parochie waren blijgezind en ze plonken een oogje tot malkaar, en ze gaven den Duitscher nog drie weken, ten hoogste één maand te leven.
- ‘He, smid’ riep de koster, ‘waar is uw grootvader?’
- ‘Laat mijn grootvader gerust’, zei de smid, boos geluimd, ‘en kijk naar den uwen.’
En 's Zondags brandde de kaars zoo blij als de oogen van de parochianen!
Bots en plots daarop kwam nieuws, dat de Russen, op weg naar Weenen, daar iets hadden meegekregen op de Karpathen, iets van belang en op 't onverwacht en zoo geweldig dat heel de wereld ervan schokte - en de parochie mee...
- ‘He, koster’, riep de smid, ‘blaas gij uw kaarsje maar uit, jongen.’
| |
| |
- ‘'k En doe’, zei de koster. Maar 's Zondags vroeg de koster, heel stillekens, aan den Pastor:
- ‘Zouden we de kaars aansteken, Mr de Pastor?... Ge weet wel... met die Russen’...
Mr Goedelterre bekeek hem; en met eens, hij begreep... en dat hij vast zat!...
Drie weken lang bleef de kaars gebluscht; en 'k peins, ze ware 't maanden gebleven, was 't niet geweest om dien venijnigen spotlach op 't zwart gelaat van den smid; en, zei de koster:
- ‘Mijnheer de Pastor, laat de kaars maar branden. - 'ne Mensch moet voorzichtig zijn, dat spreekt, maar hij moet vertrouwen hebben ook.’
Van dien dag af brandde, 's Zondags, de kaars weer; een voorzichtig vlammeke, dat spreekt, maar een vlammeke vol vertrouwen. - En iemand die zweeg, dat was de smid.
Einde 1915: ‘Koster, de Bulgaren komen er tusschen!’
- ‘Langs “wafferen” kant, Mr de Pastor?’...
En de koster had geen antwoord noodig, hij kon 't lezen op het neerslachtig voorhoofd van Mr Goedelterre.
En heel vertrouwelijk en troostelijk:
‘Ik zal de kaars een tijdjen uitlaten? Tot... tot er verandering komt?’
En uit bleef de kaars. Maar:
Nieuwjaar 1916: daar kwam verandering: ten minste daar kwam allerbest nieuws, namelijk, dat Duitschland half uitgehongerd zat, en dat ze leefden op Ersatz...
Aan ging de kaars, en wel zoo fier of ze reeds, op haar eentje, illumineeren wilde voor den naastkomenden vrede en triomf!
Smid, verberg uw gezicht!...
***
Februari 1916: Duitsche aanval op Verdun! Kaars uit.
| |
| |
Juli 1916: Verdun gered! Offensief van Broussiloff! Slag bij de Somme! - Kaars aan. - Waar zijt ge, smid?
Einde Juli 1916: Vele Engelsche booten gekelderd! Engeland op rantsoen! - Kaars uit. - o Koster!
Augustus 1916: Roemenië ertusschen! Kaars aan, o Smid!
November 1916: Roemenië geslagen! Kaars uit, o Koster!
December 1916: Duitschland biedt vrede aan! Kaars aan, o Smid!
Maart 1917: Revolutie in Rusland! Kaars uit! o Koster!
Tusschen al die ‘communiqués’ en legerberichten, kwam een ander over de wereld... te weten dat er omtrent geen kaarsen meer te krijgen waren! En, lacy! vermits ook de beste kaarsen van de beste soort niet eeuwig branden, ook de Meikaars had, met al die illuminaties, het grootste deel van haar wezenlijkheid verloren...
- ‘Weet ge wat, Mr de Pastor, we gaan van den overschot twee kaarsjes smelten... een om te branden... en een om te bewaren, als 't... als 't nood doet, weet ge?’
Zoodus, ‘neue Formationen!’ - Terwijl Hindenburg, met zijn handen in 't hair, zijn legers en regimenten indeelde en uitdeelde en omkeerde en saamsmolt en weer indeelde en omkeerde, zat ook de koster - en de Pastor stond er melankoliek op te kijken - bezig zijn kaarsje te maken tot twee kleine dingetjes... 't een om te branden, 't ander om te bewaren - lijk Hindenburg.
April 1917: Amerika komt er tusschen! - Kaars aan! 't Is te zeggen... 't eentje, dat ‘om te branden’. - Jubel niet, smid!
October 1917: Italië krijgt een daver thuis, ongehoord! 't Kaarsje (dat ‘om te branden’) uit - Oôoo koster!...
December 1917: De Turken geklopt!... 't Kaarsjen aan!
Ja, 't kaarsjen aan!... Arm Broertje, 't schoot er ditmaal
| |
| |
zijn lesten adem, zijn leste vonk, zijn lesten droppel was, zijn leste eindjen wiek bij in... Tot zijn leste lestigheid brandde 't op uit puur plezier, ter eere van Jerusalem, dat uit den Turkschen klauw was gered!
Ja maar, Maart 1918!... Groot nieuws!... En de koster (en de Pastor misschien ook een beetje) was blij dat het nieuws geen viktorie bracht. Want in dit geval had hij zijn reserve-kaarsje moeten aanspreken. - 't Was gelukkiglijk maar dit nieuws, dat Rusland plat lag - en Brest-Litowsk! - en de reserve mocht gespaard blijven.
Einde Maart 1918: De Keizersslag!... Driemaal beukte Ludendorff lijk een wildgeworden stier, dan hier, dan daar, dan elders, en telkens te vergeefs! tegen de stalen muren van de Entente... met al zijn reserve!
De koster hield profijtig zijn reserve achter; hij hoopte wel dat hij met slimme strategie en voorzichtigheid zijn slag (en dien van Mr den Pastor) zou binnenhalen, al was 't dan maar om dien smid te doen verbleeken van koleire, - te doen verbleeken ja! doorheen 't zwartsel van zijn gezicht.
Maar voor de zooveelste maal voelde Mr Goedelterre spijt en berouw dat hij zoo roekeloos profeet had gespeeld, en kennis had willen stelen nopens dingen die niet van den mensch zijn.
Toen kwam 't ergste:
20 October 1918: dood van de schoonmoeder van Mr den Baron. - En 't zou, den 23n, een elf-ure-lijk zijn ‘in splendoribus’. - En daar moest licht zijn! en 't was de beurt van 't kaarsjen ‘om te bewaren, als 't nood doet, weet ge?’
Dat kaarsje bij die lijkbaar!... Een arm zicht, dat was het - en meer voel ik den moed niet ervan te zeggen. 't Roerde eenieder, buiten den smid, natuurlijk! En die zwarte kerel beweerde dat de koster met de kaars had gekonkelfoesd; maar ten eerste, de smid loog, en ten tweede, de smid had geen hart!
| |
| |
Foch had ook geen hart! Die sloeg maar en hakte en ging maar door met hakken en slaan en...
8 November 1918: De Keizer op de vlucht! Viktorie en triomf! - en 't kaarsje, dat is, wat er van 't misbakken kaarsje ‘om te bewaren’ nog overbleef na de begrafenis van Mevrouwe, mocht branden, branden, branden of 't nooit of nooit meer op kon!...
***
Maar hier zoudt ge u kunnen bedriegen, Lezer!...
't Kaarsje brandde niet omdat de keizer vluchtte noch omdat de zege nu zoo in 't onmiddellijk zicht stond... Neen! maar de Heer Goedelterre lag te bed nu, met een zware kou, heel waarschijnlijk opgedaan bij de uitvaart van Me vrouwe; en daar hij oud was en zwak. enfin: ‘'n mensch kan nooit weten’, zei de dokter - Mr Goedelterre werd berecht; en 't ging al zwakker en stiller en achteruit, en den 10n, 's avonds, lag hij in doodsstrijd, met tusschen de handen, het leste eindje Meikaars... ‘om te bewaren, weet ge, als 't nood doet’.
Hij lag daar bleek, oogen toe, met ingevallen mond en hijgend; en naast het bed knielde de ouwe Doka en weende; en zijn grijze vriend, de Pastor van Wevelghem, fluisterde hem heilige woorden in 't oor; en 't kaarsje terwijlen, op een kandelaartje gedropt, tusschen de klemmende magerte zijner vingers, brandde, brandde, ieverig zijn best doende om een heilig, gewijd kaarsje te zijn, dat met zijn heele gouden vlammenziel naar omhoog wil recht naar den Hemel.
't Einde naderde. 't Leven sloop heen en het lichtje... Het kaarsje zwakte en zwakken deed de adem; de ziel, die de vlam van 't kaarsje was, en de vlam die de ziel van den Pastor was, 't verzwakte te zaam, geleidelijk, als twee zusterkens die van geen scheien weten; en met een licht gesis
| |
| |
ging nu 't wieksken liggen in 't leste droppeltje was, bluschte... en de ziel van Mr Goedelterre was heen...
De oude klok sloeg 11 uur; en 't was gebeurd des avonds, op den 10n November van 't jaar Onzes Heeren 1918.
's Anderdaags werd de Wapenstilstand geteekend en Viktorie zong in 't land!...
Mr Goedelterre lag gelijkt; en een leste maal kwamen de Parochianen hulde bieden aan 't stoffelijk overblijfsel van hun herder. - En de koster, zoo eens kijkend met een zijoog, zag, dat over 't - gewasschen - gelaat van den smid twee dikke tranen biggelden.
|
|