| |
| |
| |
De Woede van Paddy Maguire
De woede van Achilleus staat gekronijkeld in de Ilias; de woede van Roeland staat gekronijkeld in den Orlando Furioso; de woede van Paddy Maguire staat gekronijkeld in 't geheugen van half Ierland. Uit dit geheugen schrijf ik ze over...
De woede van Paddy Maguire weze niet zoo dichterlijk als de woede van Achilleus, noch zoo fantastisch als de woede van Roeland; maar de woede van Paddy Maguire is echt gebeurd als een stuk historie; en historiciteit geldt minstens zooveel als dichterlijkheid en fantasie.
De woede van Paddy Maguire was een speciale woede, een speciale koleire; geen koleire die enkel lawaai maakt, als loos poeder, als een blazende kat; de koleire van Paddy Maguire was poeder geladen met schroot en kogel; 't was een kater die, comparatief van kat, ook boozer is dan een
| |
| |
kat, en u in 't gezicht vliegt, als hij koleirig schiet. Als Paddy Maguire koleirig schoot, dan spuwde hij eerst tweemaal op den grond, eens rechts, eens links, smeet zijn hoedjen af, speelde zijn jaske weg, stak zijn vuisten boksens voor zich uit, en vloekte: ‘Kom af! Kom af, bagorrha, als ge dan toch uw leven moe zijt!... Een match in tien ronden!’
Leelijk was het zeker, meer dan 't moest; heel de parochie zei dat het leelijk was, en de parochie had gelijk; en Father Dooley, die 't zoo wel meende met zijn parochianen, waarschuwde Paddy Maguire meer dan eens, en zei hem onder ander dit: dat er eens ongelukken zouden gebeuren, maar dat hij, Father Dooley, die Paddy Maguire zóó liefhad, toch niet voor Paddy Maguire zou gaan slingeren aan de galg... ‘Want, dreigde Father Dooley, hangen zult ge, booze Paddy Maguire!’
't Was heel voorzichtig vanwege Father Dooley, seffens zijn gang maar voort te zetten, want Paddy Maguire spuwde al op den grond, rechts.
Maar de waarheid eischt haar recht op: en de koleire van Paddy Maguire, en dus ook de leelijkheid van die koleire, mag Paddy Maguire maar half aangerekend. Want die koleire van Paddy Maguire, die woede, die temperatuur was hem ingeboren; 't was een erfenis; 't zat in zijn bloed; en, wat veel effen streek, zijn moeder was van Tipperary.
'k Heb m den tijd eens gesproken met Nora o'Flanagan, de vrouw van Paddy Maguire. En 'k vroeg;
- ‘Is 't waar, Nora o'Flanagan, wat zoo al verteld wordt van Paddy Maguire? - Dat hij zóó koleirig kan zijn?’
- ‘Ik wil niet zeggen: ja, zei Nora o'Flanagan, maar 'k zou liegen als ik zei: neen. Maar 't zit in zijn bloed; 't is hem ingeboren; zijn moeder was van Tipperary. Paddy Maguire was altijd zoo... Paddy Maguire was nog maar
| |
| |
z ven maand oud, en lag in de wieg, en moest slapen; en zijn moeder zei: slaap nu, Paddy Maguire! - maar Paddy Maguire stampte de dekens van zijn voeten, - want stampen kon hij heel vroeg, - en hij zei, - want praten kon hij nog vroeger: Ik verslaap mijn leven niet meer! - En toen hem zijn moeder ergens toetakelde om er wat goeie manieren in te krijgen... weet ge wat Paddy Maguire dierf zeggen tegen zijn moeder?... Onze-Lieve-Heer vergeve 't hem!... tegen zijn eigen moeder!... “Bagorrha!” riep Paddy Maguire tegen zijn moeder, die hem sloeg, “wacht tot ik tot de jaren van verstand gekomen ben!...” Tegen zijn eigen moeder!... Waar gaan we zoo iets schrijven?’
Ik zweeg; ik wist niet waar we zoo iets gingen schrijven; maar toen, - voorzichtig, want... ijs van éénen nacht, - vroeg ik:
- ‘Hoe komt het dan toch Nora o'Flanagan dat ge...?’
- ‘Dat ik met Paddy Maguire trouwde?’ - beet ze me af.
Ik knikte, blij dat ze voorop ging, op 't ijs van éénen nacht.
- ‘Hoe komt zoo iets!?’... vroeg ze me zelf; ‘Nie' wijs zijn, nie' waar! Zot!... Paddy Maguire kwam bij mij, thuis; ik zat te naaien, hij nam 'ne stoel, zat neer, en zei geen woord. En ik zei ook geen woord... En 't een woord bracht het ander mee; en zoo is 't gekomen...’
- ‘Toch geen spijt, Nora o'Flanagan?’
- ‘Hoegenaamd niet!... Waarom spijt?... Nooit zou ik beter man hebben getroffen. Niemand is volmaakt; vooral de mannen niet. En Paddy Maguire is nog een van de besten. Paddy Maguire drinkt stillekes; Paddy Maguire vloekt zoetekes; en zijn kristelijke plichten doet hij heel goed. Alleen die koleire... dat zit hem scheef, heel scheef... Maar, Goddank! geen mensch in heel Ierland kan zoo plezant zijn als Paddy Maguire!... Paddy Maguire is een cirk op zijn
| |
| |
eigen; zoo zot... Paddy Maguire, - dat zijn eigenlijk twee menschen; één, zot, en één, bot; één komiek en één, krikkel; één, duivel, en één, engel. Daar wonen twee menschen onder zijn dak, niet te zaam; maar ze huren zijn huis beurt om beurt, nu de duivel, dan de engel, en dan weer de duivel.’
- ‘En wie woont er 't meest, Nora o'Flanagan?’
- ‘De duivel natuurlijk; maar nadien komt de engel weeral binnen, de duivel vliegt weeral buiten, en dan is 't weeral zooveel te plezanter!’
En, ge ziet, zoo wist Nora o'Flanagan de woede van raddy Maguire niet al te tragisch op te nemen en altijd in de beste plooi te vouwen...
Dit jaar nu, op den zondag van Quinquagesima, hield Father Dooley een fijn sermoontje over de woorden van den Apostel: ‘zonder de liefde ben ik gelijk aan een klinkend metaal of een geluidmakende schel.’ - En hij deed al de soorten menschen uitéén, die leven zonder liefde... b.v. ruziemakers en vechtersbazen. En met een oogje van tijd tot tijd naar Paddy Maguire, die daar devotekes onder den preekstoel zat, viel Father Dooley met een vervaarlijke wel sprekendheid uit tegen diegenen, wier bloed ontploffend petroleum is... Maar in dit petroleum zullen ze, lijk een wiek, zei Father Dooley, branden voor alle eeuwigheid!...
't Pakte Paddy Maguire; Paddy Maguire zat te krielen op zijn stoel; en Father Dooley, die 't fijntjes in de gaten had, stond hoog-op, braveerde zijn auditorium met zijn oogen, en sprak: ‘Beminde Broeders, als er onder u zich één man bevindt, die verslaafd is aan de gewoonte van ruzie te stoken en te vechten, aan dien man vraag ik: gij hebt moed genoeg en durf genoeg om te vechten tegen uwen evennaaste, maar durft ge vechten tegen uw eigen zelf, tegen uw hoofdgebrek, tegen uw koleire?... Neen?... Dan zijt ge 'ne lafaard!’
Klets zoo! dat was vlak in Paddy zijn gelaat... En tot het
| |
| |
einde van de Mis zat Paddy te prakkezeeren over de lafaardij die de zijne was; en na de Mis, kordaat, ging Paddy naar de sakristij, en:
- ‘Eerwaarde Vader, - zei Paddy Maguire, wat aarzelend, - 't is om eens terug te komen... op die lafaardij... uit uw sermoon.’
- ‘Ha zoo, Paddy.’
- ‘Ja, - zei Paddy, beslister, - en 't is om u te zeggen, dat ik ga vechten tegen mijn eigen zelf, tegen mijn hoofdgebrek, tegen mijn koleire.’
- ‘Proficiat, Paddy’ zei Father Dooley nog al droogjes, - ‘en, Paddy, hoe lang gaat ge 't volhouden?...’
Dit puntje had Paddy nog niet bedacht; en voorzichtig:
- ‘Ik zal eens zien, Eerwaarde Vader,’ - zei Paddy.
- ‘Paddy Maguire, luister eens, - en Father Dooley gaf hem een brokje ascetisme ten beste, - een hoofdgebrek leert ge af met langen, geduldigen strijd of met één schok! Maar zoo één schok eischt mannenmoed. Kies nu zelf... Maar in ieder geval, moogt ge maar hopen op victorie, als ge van den beginne af beslist staat en overwinnen wilt... Niet zeggen dus: we zullen eens zien - maar 't zal!’
- ‘Wel bagorrha!’ zei Paddy Maguire, ‘'t zal!’
- ‘Voor goed?’ - vroeg Father Dooley geestdriftig. Paddy ging antwoorden: ‘Ja bag...’ maar hij zweeg juist op tijd... en peinsde na, half-luid: ‘Voor goed?... voor goed?’ - En toen:
- ‘Eerwaarde Vader, 'k zal eens beginnen met de vasten...’
- ‘Ge valt me tegen, Paddy Maguire’ zei Father Dooley minder geestdriftig. ‘Maar enfin, probeer dan... tot Paschen, nie' waar?’
- ‘Paaschdag erbij natuurlijk... Eerwaarde Vader.’
- ‘Goed, goed,.. De zegen van Onzen-Lieven-Heer, Paddy Maguire!’
| |
| |
En gezalfd en gezegend, keerde Paddy Maguire naar huis, met in zijn hart die vaste beslissing dat hij gedurende den ganschen vastentijd, Paaschdag inbegrepen, geen ruzie meer maken zou, niet meer vechten...
Den derden dag daarna, op Aschwoensdag, ging Paddy zijn kruiske halen naar de parochiekerk; en, was 't nu om 't kruiske op zijn voorhoofd, of om 't schoone weer, Paddy voelde zijn hart zoo blij!... De engel blonk op zijn wezen, woonde in zijn hart... En blij, en komiek, en zot, ziet hij me daar plots op den hoek, bij de herberg van Jim Hennessy, een koeike staan, - 't koeike van Micky Murphy, - 't magerste koeike van Ierland, een schande van een koeike, een bankroet van een koeike, een doodzonde van een koeike, een stekkerig geraamte met wat armzalig vel eromheen om 't stekkerig geraamte saam te houden... bullen en beenen!... en van bezijen, weerskanten, ribbelden de ribben onder 't vel op, juist zooals 't ribbelzink, daar, op 't afdak van Hennessy's geitenstal .. Maar een maledictie en een vermaledijding. dat waren vooral die twee heupen, die op 't achterlijf van 't koeike uitstaken, hard, mager, puntig.
Micky Murphy zelf zat binnen bij Hennessy, zalig bij zijn whisky, en hield één oog, door de open deur, op zijn koeike, en één, 't beste op zijn whisky.
Dat zicht van dat koeike dreef Paddy Maguire, juist al zoo komiek gezind, nog komieker; en 't koeike naderend, en op zijn allerkomiekst, nam hij zijn hoedjen af en hing dit op de heup van 't beestje... En nu stond hij te lachen, terwijl 't koeike serieus omkeek om te zien wie daar dit smerig hoedje op zijn heup had gehangen. Maar Micky Murphy, van op zijn stoel, heeft het spel verderfelijk in de gaten, wipt zijn whisky binnen, vliegt op als een heete bliksem, springt woest te voorschijn en wil bagorrha! weten waarom Paddy Maguire... ‘Paddy Maguire! laat mijn koe gerust!’ huilt Micky.
- ‘Koe! koe! zegt Paddy Maguire zotverbaasd - o!
| |
| |
't is een koe!... Ik meende dat het een kapstok was, Micky Murphy!’
- ‘'ne Kapstok?’... briescht Micky, wiens peetje ook van Tipperary was - ‘'ne kapstok?... Dààr dan, Engelschman!...’ En Micky's vuist op Paddy's kinnebakken!... Paddy verschiet... weg de engel! de duivel binnen!... En Paddy wil knarsetanden; 't gaat niet; zijn tanden staan te los. Maar bleek en trillend van koleire, hij spuwt 'ns rechts, spuwt 'ns links, speelt zijn jasken uit, steekt zijn vuisten voor zich uit, en vloekt:
- ‘Kom af, Micky Murphy! Kom af, bagorrha!... als ge dan toch uw leven moe zijt!... Een match van tien ronden! - Jim Hennessy, tel gij de punten.’
Hennessy, op den dorpel, trekt zijn uurwerk uit. Micky Murphy schuift zijn koeike wat op zij, om scha te beletten, spuwt in zijn handen, staat slagvaardig.
- ‘Eerste ronde! zegt Hennessy, - up!’
Ze gaan!...
- ‘Halt!’ roept nu plots Paddy, en steekt de handen op.
- ‘Vooruit!’ - brult Micky.
- ‘Vooruit!’ - zegt Hennessy.
- ‘Neen! zegt Paddy beslist, - ik vecht niet!’
Micky staat stom; Hennessy verliest er schoon sport bij.
- ‘Micky Murhpy, luister’ zegt Paddy zoo kalm als 't kan, - ‘Micky Murphy, ge duwt me daar een vuist op mijn kinnebakken; en dat vergeef ik; want dat 's uw koleire, Micky; dat 's uw koleire, Micky Murphy. En de koleire, Micky, dat 's uw hoofdgebrek. Ge moet die koleire afleeren, Micky Murphy... En ge maakt me daar uit voor een Engelschman; en dat vergeef ik u ook, Micky Murphy, want dat ook is uw koleire, en uw peetje was van Tipperary... Maar, Micky, doe me één plezier, één plezierke, Micky Murphy! namelijk en te weten dit: kom eens bij mij thuis, na de vasten, op tweeden Paaschdag; niet op Paaschdag zelf, maar
| |
| |
op tweeden Paaschdag; asjeblief, Micky Murphy, kom dan eens; en dan moet ge me niet eens op mijn gezicht slaan; zeg me dan maar simpelweg: Engelschman! Asjeblief, Micky! Micky Murphy, asjeblief!...
- “En wat zal dat?...” vroeg Micky Murphy, met een braveerenden linkerschouder tegen Paddy zijn borst. Wat zal dat?’
- ‘Dat weet ik nog niet heel precies’ - zei Paddy Maguire. - ‘Maar wat ik weet, gij komt; op tweeden Paaschdag; en gij zegt tegen mij, zoo stillekes als ge wilt: Engelschman! En... dan krijgt gij van mij een vet zwijntje!’
- ‘Ha ha!’ grinnikte Micky Murphy.
- ‘Micky Murphy, ging Paddy Maguire even kalmpjes voort, gij grinnikt ha! ha!... En ik zeg niets; ik zeg maar: Micky Murphy, kom bij mij, op tweeden Paaschdag, asjeblief! en zeg dan tegen mij: Engelschman! asjeblief! ASJEBLIEF!... en... (en hier wees Paddy Maguire met een vinger op het asschekruisje van zijn voorhoofd) en... ik zweer het u bij dit kruiske, Micky Murphy, en Jim Hennessy is er getuige van, gij krijgt van mij een vet-zwijntje!... Geen kapstok van een zwijntje, maar vet, vet, vet.’
- ‘Kom binnen, Jim Hennessy’ - zei Micky Murphy, boos, ‘en schenk me 'ne whisky... En gij, Paddy Maguire, trek er van onder!... Ge maakt me ziek!’
Micky en Hennessy keerden binnen; Paddy raapte hoedje en jasken op en trok naar huis.
Van af dit uur tot tweeden Paaschdag, gebeurde niets.
Op tweeden Paaschdag zat Paddy Maguire met zijn vrouw Nora o'Flanagan aan 't morgenontbijt; en Paddy zat zóó hoog op zijn zotste paardje, dat Nora gichelde en pijn had in de kinnebaksbeenderen van 't schiere lachen; - opeens werd de deur opengestoken en 't gelaat van Micky Murphy spookte in de kier...
- ‘Engelschman!’ - zei Micky Murphy - en kwam totaal binnen, kordaat.
| |
| |
Paddy verschiet; engel weg! duivel in!... Hij vliegt op; spuwt 'ns rechts, spuwt 'ns links... en:
- ‘Kom af, bagorrha! Micky Murphy!’
- ‘Paddy Maguire, bagorrha, kom op!... Kom buiten!’ -
Als twee kamphaantjes staan ze tegenover malkander; de vuisten boksens gereed...
- ‘Halt!’ zegt Paddy plots en treedt achteruit. ‘Micky Murphy, halt!’
Paddy gaat buiten; Micky Murphy en Nora o'Flanagan bekijken malkander.
- ‘Wat is dat nu?’ - vraagt Micky.
- ‘Hij is zot!’ - zegt Nora.
Paddy Maguire komt terug binnen; draagt een vet zwijntjen op zijn armen; een rozig-blinkend ding, en zijn oogskens zaten te splieten in zijn volle vet.
- ‘Micky Murphy, pak aan!’ - Micky aarzelt, pakt aan.
- ‘Geeft ge nu zoo maar vette zwijntjes weg?’ - vraagt verbaasd Nora o'Flanagan.
- ‘Nora o'Flanagan’ vraagt Paddy Maguire kalm en kristelijk, ‘is de ziel van uwen echtgenoot geen vet zwijntje waard?... Micky Murphy, ik bedank u, Micky... Gij hebt me 'ne goeien schok gegeven... En bij de eerste gelegenheid, zal ik u ook 'ne schok geven; dan kunt ge misschien, met dien éénen schok, uw koleire afleeren... Kom op, Micky!’
Naar Hennessy.
- ‘Jim, twee whisky's!’
Hennessy schonk.
Paddy Maguire hief zijn borreltje hoog-op; zoo deed Micky Murphy; en ze tikten op de verzoening; en toen gebeurde daar zoo iets groot en grootsch grandioos... in den aard van de verzoening tusschen Brutus en Cassius in Shakespeare's Julius-Caesar:
| |
| |
Paddy-Brutus:
Micky hierin begraaf ik mijn koleire! (Hij drinkt.)
Micky-Cassius:
Van Paddy's liefde drink ik nooit te veel! (Hij drinkt.)
En Paddy Maguire en Micky Murphy leefden nog lange jaren als beste vrienden... En toen een van de twee stierf en werd begraven, ging de ander van de twee heel bedroefd mee in de uitvaart.
|
|