Heiruiker
(1935)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
LievenscantateI.O Vlaamsche jeugd, hier toegesneld
met wapprende banieren,
om weer een broeder Christi-held
met hart en ziel te vieren!
Banieren, rijst! en gij, klaroenen, klinkt!
Verbiest, De Smet en Damiaan,
hier rijst hun jongste broeder,
en fier wij in hun stralen staan:
al zoons van ééne moeder!
Banieren, rijst! en gij, klaroenen, klinkt!
Waar leeft een volk, dat zonen kweekt
als milde moeder Vlaanderen?
het volk dat naar de krone steekt,
de kroon van moeder Vlaanderen?
Banieren, rijst! en gij, klaroenen, klinkt!
| |
[pagina 154]
| |
II.In deze groene velden,
hier groeide en bloeide hij
in stille deugd en vreugde,
een knaapje zooals wij!
Maar als hij de oogen gaan liet op dit landschap,
zoo breed, zoo groen, en met de zon op 't hoogst,
daar bloeide een ander landschap in zijn ziele,
een veld dat wijd en wit stond van den oogst.
Dan ging zijn droom naar verre vreemde landen,
en naar dit droomland, heel zijn hart ging mee!
Het was het land der millioenen zielen,
de millioenen zielen overzee!
Ridder toen der kruisbaniere,
gloeide zijn harte van de vlam,
gilde zijn harte de ouwe leuze:
Ad majorem Dei gloriam!
Excelsior!
| |
III.‘Daar ligt een schip en spant en touwt
den kabel die 't gebonden houdt;
in rep en in roere staat alles aan boord,
en hoog in de vlagge daar brandt het woord:
Excelsior!’Ga naar voetnoot(1)
Een jong man staat en slaat: vaarwel!
aan zijn huis en zijn ouders en al: vaarwel!
een vaarwel aan Verriest! aan Berten: vaarwel!
de torens en tinnen van Vlaanderen: vaarwel!
En rood in de vlagge waait het woord,
wit op de baren zwaait het woord,
een vliegende blauwvoet kraait het woord,
en heet in zijn borste laait het woord:
Excelsior!
| |
[pagina 155]
| |
Excelsior! het hooge woord,
dat hooge zielen spant en spoort,
al hooger steeds en hooger voort:
Excelsior!
Dat zwakken sterk stelt, kleinen groot,
dat al wat laag is, dor en dood,
met beide voeten stampt en stoot:
Excelsior!
Dat lacht met zon- en zeegeweld,
dat voert naar 't verre vreemde veld,
waar 't licht van de idealen zwelt:
Excelsior!
Dat straalt in 't oog, dat trilt in 't bloed;
dat sterven doet, wat sterven moet;
dat sterven doet; dat leven doet:
Excelsior! Excelsior!
Excelsior!
| |
IV.En overzee gekomen
in 't hoogland van zijn droomen,
hij ging zijn gang
en zong den zielezang:
Nu rijze 't licht, de dageraad!
Ik ga en strooie 't heilig zaad;
O! mocht voor ieder zaad gezaaid
een eeuwge Christenziel gemaaid!
Heer! zegen het zaad!
Dit is voor Indië 't heilig uur!
Ik sla de vonk en wekke 't vuur;
O! dat dit oude heerlijk land
als één vlam voor uw altaar brand'!
Heer zegen het vuur!
Ziehier mijn zweet, ziehier mijn bloed
de liefde schenkt met overvloed;
wat geeft het dat ik sterve en stort,
als Chota-Nagpur christen wordt?
Heer zegen dit bloed!’
| |
[pagina 156]
| |
Zoo zong hij over 't groote land,
stak zoo dit groote land in brand,
tot afgezwoegd en afgejaagd,
dit alverslindend vlamgeweld
zijn eigen hart heeft neergeveld...
Banieren buigt! en gij, karoenen, klaagt!
| |
V.Banieren, rijst! en gij, klaroenen, klinkt!
Daar is geen sterven voor wie sterft
en stervend, 't hoogste leven erft!
Excelsior!
Laat storten al wat storten wil;
het kleine leven staat maar stil!
Excelsior!
Het groote leven gaat zijn gang
en zingt zijn eeuwgen zegezang:
Excelsior!
Die lesse leer ons, wonder man!
leer ons de hooge lesse van
Excelsior!
Rijs in ons midden hier te paard,
en hijsch het kruis ten hemelwaart!
Excelsior!
Waar gij in 't hart van Vlaanderen staat,
leer ons den durf, de heilge daad:
Excelsior!
Wijl triomfeerend 's meesters lied
Naar u toe tot de sterren schiet:
| |
VI.‘O Vlaamsche held, die honderdenGa naar voetnoot(1)
geheiligd door uw hand,
met ons hiet evenkersten zijn
in 't verre en vreemde land.
| |
[pagina 157]
| |
Refrein:
Blijft werken nog, en wekt in ons
een vonkske van de vlam,
die 't heidendom in brande stak,
die u het leven nam!
O Vlaming, die ter dood getrouw,
aan God, aan zede en taal,
uw eigen volk liet de erfenis
van uwen zegepraal.
Refrein:
Blijft werken nog, en won den loon
uw nooit vermoeide hand,
zij werve en wende er meer van ons
naar 't vreemde en verre land!
Slotzang:
Dan blijft het dierbaar plekske grond
dat zulke mannen droeg,
zijn waarlijk vlaamsche kinderen
toch immer groot genoeg!’
|
|