Heiruiker
(1935)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 139]
| |
De Politie-agentIn alle parochie, die deftig wezen wil, is orde van doen, - orde en tucht; en daar Mijnheer Pastoor het niet alleen kan houden liggen, heeft de gebiedende macht, naast elken pastor, een politie-agent gesteld. Dat's gezond verstand. Als 't niet gaat met goedheid en zoetheid van pastors, dan moet het maar gaan met macht en majesteit van politie-agenten. Politie-agenten of gewapende liê simili-dusdanig; als daar zijn b.v. gardevils, veldwachters, sjampetters, nachtwakers, schouten, hannuiten, kortom, de verscheidene kategorieën van de gansche gilde, vanoudsher gelast ermee ‘te executeeren ende volbrynghen de justitie tot laste van de kwaeddoeners’. Ieder van deze kategorieën is des beschouwens waard! Aldus de veldwachters!... De veldwachter, ofte sjampetter, is de schamele broer | |
[pagina 140]
| |
van den gardevil; zijn lijverde broek maakt hem rustiek; zijn blauwe kiel, bukoliek; zijn knoestige stok, pastoraal. Alleen zijn kepi met dat roode biesje errond verraadt zijn militarisme. En de nachtwakers! Lijk de uilen en de filosofen en de starrekijkers, ze slapen overdag, doen hun werk 's nachts... Een passend postje voor misanthropen. Ge wandelt maar langs de stille stomme straten. Ge ziet niemand; en ziet ge al iemand, dien schart ge vast. Meê!... Vroeger hiet hij hannuit. Die trok uit op wacht en wake met een zwarten hond; zoo een soort pedigree van onderwege Groenendael; en met een hellebaard en een lantaarn en een ratel. Bij elk uur klokslag ratelde hij de menschen wakker en wenschte 't hun toe: - ‘Menschen, slaapt gerust!... 't Is dit of dat uur!’ Pater Poirters laat zijn hannuit aldus eigen glorie kraaien: ‘Als ieder is in huis, en als de zon is slapen,
Dan ben ik op de been, dan ben ik in de wapen;
Als 't rondom is in rust, als 't overal is stil,
Dan doe ik mijnen toer, dan ben ik op den dril.
Dan roep ik: “Vlammen-uit! de klok heeft één geslagen!”
Mijn honden lei ik mee; want zie, ik moet gaan jagen;
En met mijn hellebaard stoot ik op ieders deur;
Ik zie of daar het slot is met de grendels veur.
Enz...’
Maar laten wij terugkeeren tot het echte specifieke artikel ut sic: den politie-agent. Zijn gansche leven staat in den dienst van de tucht. Hij is het oog van de justitie, hij is de arm van de justitie, hij is de vuist van de justitie. Hij is de rustbewaarder van 't gemeenebest. Zijn wapen, sabel of gummistok, slaat harmonie in den wilden baaierd van maatschappij en menschdom. Hij draagt een uniform, van kop tot teen. Niet zooals de | |
[pagina 141]
| |
sjampetter een pover kepieke alleen, maar een totaal uniform, lijk de soldaten. En, jawel, 't kleed maakt den man niet; toch, het kleedt den man; 't geeft hem een air. Wat een uniform doet, dat kunt ge pas leeren, als ge per kans een politie-agent te zien krijgt, in burger gestoken. 't Is vanwege de grondwet heel psychologisch dat zij aan haar agenten een uniform schenkt met koperen knoppen, en een kepi opzet met zilveren bandjes, een galonneke stikt langs broeksnaad, en een sabel hangt, bezijen. De gardevil noemt zich diender. Dat moet ge persies niet zóó opnemen. 't Woord is een louter euphemisme ofte verbloernsel. Ongeveer zooals zijn Heiligheid de Paus zich noemt: servus servorum, - aller dienaren dienaar. Dat 's zijn nederigheid. Feitelijk staat de gardevil erop dat hij alles te zeggen hebbe. Hij alleen voert macht... Trouwens, ge moet hem maar bezien... Ge komt de stad binnen; bij den ingang reeds, daar staat hij, op wacht lijk het kolossale beeld van de vrijheid bij den ingang van de haven te New-York. Zóó kolossaal wel niet. Bezie me die martiale pose: een jacob van Artevelde, een Godfried van Bouillon; zonder paard. Bezie me die martiale snor. Dat's geen hooi. Dat's natuur. Bezie me dit martiale gebaar, als het hem gelieft een gebaar te zetten. En hoor me dit martiale woord, wanneer hij zich gewaardigt te spreken. En kijk hem eens martiaal optreden, en zijn man staan, stout en stralend, als er iets verkeerd ligt, brutaliteit gebeurt, een opstootje woelt... Dan is hij de man, over tweeduizend jaar uit latijnsch graniet gekapt door Virgilius: ...si forte virum quem, Hij werkt zoo kalmeerend, als olie op een stormende zee... | |
[pagina 142]
| |
Maar, wilt gij hem zijn hoogsten troef en triomf zien vieren, beschouw den man, staande op het kruispunt van de stad, waaruit de straten schieten als stralen uit een starre. Hij in de kern ervan! Pal!... Plat proza gesproken, hij regelt den trafiek. Maar in der waarheid, voert hij zijn almachtig imperium uit. En dit met een simpel gebaar van zijn arm, van zijn hand; met een simpel knikje van zijn hoofd. Nu staat hij Noord gekeerd, heft een hand - en de gansche beweging Noord-Zuid ligt stil; hij draait kalmpjes half-rechtsom-keer naar 't West, - en de gansche trafiek West-Oost ligt lam, voor 't heffen van zijn hand en heldren helm!... En met een macht, met een macht, met een almacht, kalm als Zeus, naar gelang zijn hand daalt, zijn hand rijst, richt en regelt hij alle gerij en gerots, alsof hij uit zijn mouwen auto's, paarden, kruiwagens schamoteert, en ze, uit een ongezienen boog, de straten in schiet. Natuurlijk, volmaakt is hij niet. Hij kan zoo vervelend zijn. Maar, dat is zijn plicht; en daarvoor wordt hij betaald... Tegen elken derden boom van de lei nagelt hij een plankje: verboden dit - verboden dat. Op de schilderachtigste paadjes van 't park schildert hij: verboden doorgang. Rijdt ge rap, dat's gevaarlijk. Rijdt ge langzaam, 't stopt den trafiek... Als ge den kerel aan zijn instinct over liet, ware 't leven een desperaat iets. Ge zoudt niet meer weten waaruit, waarlangs, waarheen... En 'k begrijp best, dat er zooveel menschen zijn, die zelfs zijn foto niet kunnen verdragen. Maar, zooals ik zei, 't is zijn plicht. Hij staat in voor de orde. Hij is de sleutelsteen in 't gewelf van de maatschappij. En geneert hij soms den enkeling, 't is ten bate van 't heelal; en onverbiddelijk past hij het princiep toe der solidariteit: wat goed is voor de parochie, is goed voor den parochiaan; wat nuttig is aan de bij, is nuttig aan den korf. | |
[pagina 143]
| |
En bewust van zijn grootheid en gewichtigheid, is hij bewust van zijn majesteit. Als u 't leven lief is, schend die nieti... Want aan smaad heeft hij den gloeiigen smoor; en smaad verdraagt hij niet. Vooral niet in de uitoefening van zijn ambt. Gebeurt dit, dan treedt hij dadelijk handelend op. Met den zwaarde, als 't moet; met de boeikes, eer dan ge denkt. En hij vat u vast, zegt: artikel zooveel van 't strafwetboek. En hij haalt zijn boekje vóór den dag, vraagt naam en adres. En als hij u naam en adres vraagt, geef geen valsche dingen op; hij ziet direkt in uw oogen, dat ge liegt. Zijn hoogste troost, en trots, en glorie is een medalie, een dekoratie, een eerekruis. Liever voor heldenmoed dan voor jaren dienst. Perekwatie is hem ook welkom, 'ne Mensch moet leven. Uitgediend wordt hij op pensioen gesteld. Dan trekt hem de burgemeester, figuurlijk gesproken, een pluim uit den staart en steekt hem die op den hoed. Dat noemen ze: otium cum dignitate, - pensioen en vrije tijd. Later sterft hij. Zijn uitvaart wordt begeleid van een cohors wapenmakkers in de spitsbroederij; en op stap, links-rechts, wiegelen ze langzaam weg-en-weer op den langzamen trombonenrhytmus van Chopin's doodenmarsch... En een lijkrede klinkt bij het gapende, kille graf, met in de peroratie; vaarwel, vriend, tot in een betere wereld...
Waar is het wel, dat al eentjes gelachen wordt met gardevils. Maar aan die spotters zullen we zeggen: ‘Weest voorzichtig! Let op! Ziet uit uw oogen!’ - Want 'ne politie-agent heeft het spoedig in de mot; - en smaad wordt streng gestraft. 'ne Vrederechter is zoo wat van dezelfde gilde als een gardevil. En daarbij, wat valt er te spotten?... Spot is goedkoop; maar, op 't scheien van de markt, zijn 't de spotters die 't werk zullen doen van een gardevil? Z ijn 't de spotters, die de dieven zullen snappen? de rust bewaren? razende honden weren? heldendaden | |
[pagina 144]
| |
begaan langs de wegen? Hij is te fier zult ge zeggen; maar inderdaad, daar is niets op de wereld zoo schoon, als een mensch die zijn dagelijkschen plicht volbrengt, tenzij 'ne mensch die zijn dagelijkschen plicht volbrengt met een vonkje trots in zijn hart en een straaltje fierheid in zijn oog. - En, wat den heelen boom vaagt, wij kunnen het niet stellen zonder politie-agenten. Ze zijn broodnoodig; meer dan ooit. Den dag van vandaag, waar zouden we naartoe zonder politie-agenten?... Wat ware de wereld zonder hen?... Wat ware uw ziel zonder pastoors?... Zonder gardevil en pastoor is 't anarchie, sovjetisme, bolsjewisme. Zonder hen brak de beest los. Z ij zijn de steunpilaren van de maatschappij. Natuurlijk moesten wij een van de twee missen, dan gaven we den politie-agent prijs. Dan smeten we de gardevils overboord. Maar 't zit hem nu eenmaal zoo, dat we ze allebei van doen hebben. Den gardevil om ons lichaam en onzen wereldschen gang in de richt te houden; den pastor om onze ziel en onzen hemelschen gang. In Chicago ondervinden de menschen reeds de waarheid van 't oud, kempisch spreekwoord: - ‘hoe minder pastoors, hoe meer politie-agenten!’ - En nu ziet ge tevens ook de waarheid van dit andere spreekwoord: ‘Alles zit in alles.’ - En in een gardevil zit zelfs een zedeles. |
|