mij dien doffen klank te herinneren met dien sarkastieken optatief: ‘God moge 't u loonen!’
En ik herhaal het: onder een miljoen doffe geluiden zal ik het dof geluid herkennen van een valsch 25 centiemenstukje dat in een schaal valt!
Bij nadere beredeneering, heb ik echter over mijn daad geen verdere schaamte gevoeld. Immers, mijn aalmoes-inientie was zuiver genoeg geweest; maar 't geld van mijn vriend, was valsch.
Maar ùw aalmoes-geld, Mevrouw, was valsch; en ùw aalmoes-intentie was nog oneindig valscher.
Wij moeten het natuurlijk niet al te tragisch opnemen; en 't is maar wijsheid de dagelijksche dingen van 't leven als komedie te beschouwen, zoolang wij er het tragische kunnen buiten houden. En nochtans, uw geval is wel trapisch.
Want zie nu! hier treffen wij dus een dame, een dame die rijk is en rijk doen wil - en ze geeft dàt!...
Apropo, Mevrouw, laast U Handelingen der Apostelen, Hst. V?... O Sapyra, ‘waarom heeft de Satan uw hart vervuld, zoodat gij gelogen hebt tegen den H. Geest?... Bleef uw geld niet het uwe zoolang het u bleef?’
En Sapyra viel dood.
Blijf leven, Mevrouw, en denk na...
En alweer, luister eens.
God heeft alles geschapen, marmer, zilver, goud... Maar ei! in zoovele kletskerken wordt plaaster vervalscht tot marmer, ijzer vervalscht tot zilver, koper vervalscht tot goud. En het echt zilver, het echt goud hangt in de ooren en aan den hals van de menschen... en God zelf, van uit Zijn eigen tabernakel, moet die vervalsching aanzien, en dat die vervalsching gebeurt met vermindering van zijn glorie.
't Zelfde Mevrouw, als U de heilige liefdadigheid vervalscht...