Heiruiker
(1935)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 81]
| |
De SchalmeienGa naar voetnoot(1)En opeens kreeg Grottamare zijn hart vol nieuws en vol glorie! Sedert Grottamare daar lag, schamel dorpke langs de zee en aan den voet van de bergen, was er nooit iets gebeurd te Grottamare... 't Was een van die dorpjes, waar nooit iets gebeurde, noch gebeurt, noch gebeuren zou... Maar opeens nu!... kwam zulk een nieuws aangedaverd, dat al de menschen, drie dagen lang, op de stoep vóór hun deur bij groepjes saam stonden en almaartoe zichzelf en malkander afvroegen: ‘Maar is het dan toch waar?... En hoe is 't mo- | |
[pagina 82]
| |
gelijk?...’ En de zee zelf zong het uit, joeg en sloeg en hoosde 't witte schuim tot tegen de dorpels der huizen, ruischend en bruisend van puur plezier; Paus! Paus!... En langs de helling van de bergen, in 't rijke zonnelicht, wuifden en ruischten de citroen- en oranjeboompjes; Felice! Felice! Paus! Paus! 't Was het ouwe Tistje - Battista Recca - die 't nieuws had meegebracht uit het nabijë klooster van Montalto. Tistje was zoo wat de looper van de streek - de looper en de strooper. En dien morgen, toen hij aan den Eerwaarden Vader Abt een koppel fezanten en een reesemke patrijzen bracht, had hij uit den mond van Vader Abt zelf de groote gebeurtenis vernomen; en dravende toen, - een draf van 25 kilometers, door een stikheete zon en 't krijtstof van de wegen, en op ouwe beenen - maar stroopersbeenen! - was Tistje naar Grottamare gesneld en hijgend en zweetend de pastorij binnengevallen. - ‘Felice Peretti!’ sloeg de Pastor aan, en lei brevier neer, bril af. ‘Felice Peretti!... Paus?... Is 't mogelijk?’ - - ‘'t Is zoo! 't is zoo!’ - verzekerde Tistje. - ‘Ik heb Felice Peretti als kind nooit gekend’ zei de Pastor, ‘maar veel van hem hooren spreken.’ - - ‘En ik!’ gierde Tistje, ‘ik heb hem gekend toen... toen hij nog zóó klein was!... Kristi!’ vloekte Tistje, ‘'t Is altijd een snel baasje geweest, maar Paus! Paus!... Sasa! nu moest zijn vader nog eens leven, Piergentile Peretti! en zijn moeder Beatrice!... En de ouwe veldwachter!’ lachte Tistje. - ‘Waarom de veldwachter, Tistje?’ - - ‘'k Weet niet... Zoo maar een gedachte. Maar Felice heeft den man meer dan eens 't Judasje aangedaan!... Zoo had hij 'ns...’ - ‘Sst!’ siste de Pastor, en stak een vinger op, ‘'t zal best zijn daarover te zwijgen voortaan, Tistje’... | |
[pagina 83]
| |
- ‘Dat's waar!’ oordeelde Tistje... ‘Maar Kristi!... Kristi!’ - Toen sloeg Tistje plots ernstig om en, fleemend: - ‘Wat zoudt ge er van denken, Mr Pastoor?... zou ik den Paus niet kunnen gaan zien?... Dat gij hem dat 'ns vroegt, Mr Pastoor?... Dàn - mocht ik sterven.’ - - ‘Tistje’ zei de Pastor, ‘daar moet ik 'ns op slapen.’ - Mijnheer Pastor sliep er 'ns op, trok 's anderdaags een oude veder uit een jonge gans, zocht een beste perkament uit - en riskeerde zijn brief. - En met kalligrafischen zwier over 't blad uit, schreef hij, ad pedes sanctitatis vestrae provolutus,Ga naar voetnoot(1) de smeekbede naar zijn Heiligheid ‘of de genaamde Battista Recca...die... en waarvan... en wien... enz. eens naar Rome komen mocht... Daarna zou de genoemde Battista Recca... zooals patriark Simeon... zalig en gaarne het moede hoofd neerleggen... enz.’; en de smeekbrief eindigde met de kanonieke formula: ‘exosculato pede, omni qua par est devotione submissusque subscribo’...Ga naar voetnoot(2) En zoo Bijbelsch en zoo kanoniek had Tistje zijn voorstel wel niet gedaan; toch, 't waren wel diezelfde gevoelens. Tijdje nadien, kwam langs Vader Abt om, antwoord aan op de pastorij. En ‘vi praesentium literarum pontificalium’Ga naar voetnoot(3) werd Battista Recca, optime religione meritus,Ga naar voetnoot(4) bij den H. Vader uitgenoodigd, en ‘calamum suum agrestem adferre dignetur’Ga naar voetnoot(5), hij mocht zijn veldschalmei niet vergeten. En in postscriptum had de Paus erbij gevoegd, dat de Pastor zelf meekomen moest. - ‘Tistje’ zei de Pastor fier als een kalkoen die gevet wordt voor de bruiloft van 'ne koning, - ‘'t is goed!’ - | |
[pagina 84]
| |
en tweemaal las hij Tistje den brief voor, eens vertaald, en eens in 't Latijn. ‘En zoodus, Tistje, vergeet uw schalmei niet!’ - - ‘Akristi! weet-ie dàt nog?’ - riep Tistje. Wat 'ne man!... Wat 'ne m an!... En wanneer gaan we, Mijnheer Pastoor?’ - - ‘Niet te ongeduldig zijn, Tistje! 'k Zal het op zijn beste regelen.’ - De Pastor liet zich op de parochie voor enkele dagen vervangen door een pater van 't klooster. Tistje moest niet vervangen worden. En nu stonden ze klaar voor 't afscheid, gevieren: Mr Pastoor, Tistje, en twee kloeke muilezels van 't klooster met blinkende kopertuig en een klinkend snoer bellekes. En de Pastor, met nieuwen tik en toog, zat al in 't zadel, en streelde den nek van 't dier; en item zoo Tistje, geschoren, glad als een appelsien en met een frisch kieltje aan. En Tistje knikte 'ns tot den Pastor - en: ‘Avanti!’ zei Tistje, ‘vooruit nu maar!’... En avanti vooruit!... Langsheen de bloeiende weien, avanti! en langs de rivieren op, en de steenbergen over, waar de zon haar witte hitte tegenkletste; en avanti, de steile rotstrappen op en af over den Apennijn, met een etape bij een bron, een afspanning voor den nacht bij een pastoor of bij de boeren... En altijd maar avanti! en tweehonderd kilometer ver stapten de muilezels, geduldig aan; en op de maat van hun pooten sloegen ze met den staart naar de gonzende vliegen en schudden de ooren en de bellekes dat het klonk! En na zooveel dagen gestap en gerinkel, vielen ze op den Tiber, en nu, zei de Pastor, moesten de muilezels simpelweg hun snuit maar volgen, om te Rome te geraken. Wat ze deden; en daar nu, aan hun voeten, daar lag Rome! - ‘Ave Roma!’ - bad de Pastor. - ‘Akristi!’ zei Tistje, ‘wat een stee!’ - - ‘En nu naar 't pauselijk paleis!’ - zei de Pastor. - ‘Waar is 't?’ - vroeg Tistje. | |
[pagina 85]
| |
- ‘Kom maar op. Met vragen en beleefdheid geraakt 'ne mensch overal.’ -
Daar is tot op heden in de kronijken en archieven van de Bibliotheca Pontifica geen enkel document ontdekt nopens de gulle ontvangst van den Pastor en van Tistje ten pauselijken hove... Dat's eenigszins te begrijpen. Die stukken zijn misschien verloren geraakt, zitten nog onder 't stof der schelven, of werden nooit geschreven, omdat de historici 't intieme feitje niet waard hebben geacht om op den papiere te brengen. En nochtans!... Nooit of nooit is door den Paus Keizer of Kardinaal, Koning of bisschop ontvangen geweest als de Pastor en Tistje!... zoo vriendelijk, zoo gemoedelijk, zoo hartelijk, zoo innig. - Eens de muilezels gestald en de bronzen poort nog maar pas opengedaan, en de Paus stond daar, Sixtus V, zegende de twee bezoekers met een benedictie uit den hooge, vatte hun beider handen in de zijne en wenschte hun: buon giorno!... Goeien dag!... En: - ‘Come sta lei? - Hoe is 't ermee? - En hoe verliep de reis?... en hoe gaat het zooal te Grottamare?’ - En ontroerd was de Pastor, natuurlijk; en Tistje wist niets te zeggen van al wat hij had voorbereid. En toen vroeg de Pastor, beleefd, hoe 't met Zijn Heiligheid zelf ging: - ‘Ed ella pura sta bene?’ - En toen zei Tistje dat het met hem zelf hèèl goed was! gezond en sterk; di bronzo, zei Tistje. Maar ze zouden eerst wel een verversching nemen, meende de Paus, een opknappertje. - Maar... of er geen belet was, vroeg de Pastor. En de Paus zong: No no no no!... In 't geheel niet!... De Keizer van Duitschland was juist toegekomen, ja wel! en de koning van Spanje kon alle minuten aangemeld; maar die konden wel ‘un poco’ wachten; tot morgen. | |
[pagina 86]
| |
- ‘Andiamo nel gabinetto... Hier, in mijn kamer.’ - In die kamer stond op een fijn tafeltje een zilveren bordje klaar en drie glazekes en een fleschje met spinneweb over. En de Paus schonk zelf in!... En ze stonden gedrieën nu, elk met zijn glazeke omhoog; en ze tikten 'ns; en ze proefden; stillekes; aan 't boordeke. - ‘Come lo trovate?... Wat dunkt u ervan?’ - vroeg de Paus. - ‘Hm!’ - keurde de Pastor. - ‘Ja!’ zei de Paus gevleid. ‘'t Is echte Lachryma...’ - ‘Akristi!’ lekte Tistje zijn lippen. - ‘Persies, zei de Paus, lachryma Christi!’ - Maar drinken is zoo een stoffelijk ding dat er beter over gezwegen wordt; en insgelijks zoo, beter nog, over den maaltijd, die volgde. Dit maar: als later iemand in Tistje's bijzijn, op de parochie bofte over een of ander feestmaaltijd, dan neep Tistje één oogske toe en vroeg stillekes: - ‘En zijt ge ooit al op een feest bij den Paus geweest? Neen?... Ecco! Welnu! Ik wel! - Ik heb dat gezien... en meegeleefd!’ - En dan mocht iedereen zwijgen... - ‘En dezen avond, besloot de Paus, en lei zijn servet neer, dezen avond gaan we saam zitten in 'n gezellig onderonsje... En ik zal enkele kardinalen uitnoodigen.’ - En de Pastor was er zeer mee gevleid, en Tistje, een beetje in den wind, zei: - ‘Wel ja... hoe meer praat, hoe; meer plezier!’ -
Ja wel; 't was een gezellige kamer, waar ze dien avond, na kennismaking volgens protokool en plechtgeplogenheden, op hun rood-fluweelen zetels neerzaten: de Paus, de Pastoor, Tistje en zes kardinalen. En onder deze zes hadt ge den Vicecancellarius, en den Camerarius, en den Kardinaal poenitentiaris en den Inquisitor generalis. Een nobel Consistorium inderdaad; hoog volk! Toch, na enkele minu- | |
[pagina 87]
| |
ten lag het ijs gebroken, en ze praatten gezessen vlotweg over koetjes en kalfjes als kameraden van één soort en slag ondereen. Alleen de Inquisitor stropte wat... Den Pastor leek hij wel te lijden; maar proletarisch Tistje bekeek hij soms uit hoogte van aristokratisch misprijzen. En Tistje was niet in zijn besten schik, als hij dit strakke gezicht in de motjes kreeg, en dit oog onder een borstelige wenkbrauw half toegenepen. En Tistje verdroeg veel makkelijker den strengen blik van al de veldwachters van Grottamare en omstreken. En ook de Paus had den Inquisitor in de motjes, maar - hij liet niets blijken; hield den man slechts in 't oog. - ‘Stroopt ge nog, Tistje?’ - vroeg de Paus. - ‘Jawel, jawel, Heilige Vader’ zei Tistje, ‘en 't eerste damhertje dat ik stroop’... De Inquisitor keek norscher; Tistje zweeg. - ‘Dank u wel, Tistje’ - zei de Paus, die het toch begrepen had. - ‘En speelt ge nog schalmei?’ - Sa!... dàt was het nu juist, dàt was het nu krek en precies, wat Tistje verwacht had! Want nu wist Tistje, opeens, met één woord, dat de Paus die blije uren niet vergeten was, van over zóóvele jaren, toen ze saamzaten, de Paus nog een kind, tegen den heuvel, en schalmeiende saam, schalmeiende of 't plezier niet meer op kon!... Tistje antwoordde niet, maar stil en langzaam, en met over zijn gelaat één glimlach van geluk, gleed hij de hand in zijn kieltje en haalde een schalmei te voorschijn! - ‘Hebt ge ze meegebracht, Tistje?... Speel eens.’ - Tistje hield triomfantelijk het instrument omhoog, bekeek Pastor en Kardinalen, en zag weer den hoogen, norschen blik van den Inquisitor. Maar 't geneerde hem niet; 't was hem genoeg te zien hoe verblijd de Paus was, en als een artist nu zette Tistje de schalmei op de lippen... | |
[pagina 88]
| |
't Was een schepersliedje, dat hij kweelde; en 't liedje riep vóór de verbeelding van de luisteraars een heel landschap op met weien en blatende schapen; 't was een getoetel, eentonig en toch zoo rijk; en Tistje, al spelende, hoorde een der kardinalen iets fluisteren in 't oor van Zijn Heiligheid. - ‘Inderdaad’ lachte de Paus, ‘Tistje Tityre!’ - En Tistje tirelierde maar door, met de lippen vastgeprest op 't broze rietje en met twee kuilekes in de gespierde wangen van 't felle blazen, terwijl de vingers tipten en topten en dansten op de gaatjes om de melodie. En nu moest hij eens ademen, en de luisteraars, Paus voorop, klapten hartelijk bravo; alleen weer die sture Inquisitor - en Tistje zag het wel, en Tistje zag dat de Paus het ook zag - die sture Inquisitor zette zijn gelaat noch stuurder en roerde geen vinger voor een bravo. - ‘Tistje’ zei zijn Heiligheid, ‘laat mij 'ns een deuntje spelen’ - en hij stak de hand al uit naar 't instrument; maar Tistje trok het weg, met een glimlach tot excuus, gleed weer de hand binnen zijn kieltje, en haalde er een tweede schalmei uit te voorschijn, - een splinternieuwe, deze een prachtschalmei, en besneden met allerhande teekeningen. En Tistje zei niets, maar buigend en met een gebaar zoo eerbiedig mogelijk reikte hij de schalmei over aan den Paus. - ‘Maar Tistje! Tistje toch!’ - De Paus beschouwde de schalmei met zijn oogen vol aandacht, doorliep ze met al zijn vingeren, bekeek het snijwerk, en zag er een schoone tiaiar in gekerfd en een groote kronkelende S - en in 't klein, van onder: B.R... En hij begreep aanstonds dat dit bediedde: Aan den grooten Paus Sixtus - geschonken door den kleinen Battista Recca... - ‘Tistje, ik dank u, Tistje’ - zei Sixtus geroerd; en toen: - ‘Allo, Tistje! getweeën! Ons oud liedeke!’ - | |
[pagina 89]
| |
En het duo klonk; Tistje spelende de melodie, de Paus de begeleiding: En het tweespel piepte en tierelierde dat het een puur plezier was; en danste op de melodie als de vingeren op de gaatjes en als schaapjes op de wei. En luisteren deed de Pastor! en luisteren de Kardinalen niet meer alleen nu met hun oogen open en hun ooren open, - maar ook in verbazing dat een Paus zóó spelen kon, op een schamele schalmei, zaten ze daar met open mond!... Alleen maar steeds die Inquisitor hield de lippen strak gespannen toe, keek met zijn norsche oogen op zijn handen, en had zijn ooren potdicht gesloten, was 't hem mogelijk geweest. Maar alweer, de Paus hield hem, tusschen 't spel in, fijnekes in 't motje... Het deuntje uit en af, zei de Pastor: - ‘Uwe Heiligheid speelt heel wel!’ - | |
[pagina 90]
| |
- ‘'k Geloof het wel, zei de Paus... 't Is van Tistje dat ik het geleerd heb, 50-60 jaar geleden’... En Tistje was fier om het pluimke - en om den leerling. - En zoo ging de avond voorbij, in gezelligheid van praat en muziek...
En 's anderdaags reden Pastor en Tistje op hun muilezels terug naar Grottamare... - ‘A rivederci!... Tot weerziens!’ - En toen liet de Paus den Z. Eerw. Heer Inquisitor eens in zijn gabinetto komen. En ditmaal was het de Paus die stuur keek!... En 't is in volgenden aard geweest, dat de Inquisitor 't pauselijk pakje meekreeg: - ‘Vijf op de zes kardinalen hadden zich gisteren avond, bij 't onder-onsje, best en deftig en kristelijk gedragen. Eén niet, - en die ééne was de Inquisitor!... Wat had de Eerwaarde af te keuren?... Dat hij, Paus Sixtus V, zoo gemoedelijk en gezellig omging met... met een Tistje Recca? - Maar primo, Tistje was een goeie kristene, en dus ook een duurbaar kind van den Algemeenen Vader; - en secundo, Tistje was een ouwe trouwe vriend. - Dacht de Heer Inquisitor soms, dat een Paus, omdàt hij Paus is geworden, zijn ouwe vrienden, al zijn ze dan nog zoo arm, al staan ze dan sociaal nóg zoo laag, mag vergeten?... Of nam de Heer Inquisitor het euvel op, dat de Paus schalmei had gespeeld!... Hij, Paus Sixtus V, wist het zoo precies als de Inquisitor: het leven is ernst! maar moogt ge daarom langs den rand van de bladzijde nooit een karikatuurke teekenen? Kan, of mag de boog altijd gespannen staan? Neen! Tusschen twee dagelijksche broodjes van serieuzigheid bakt de beste bakker al 'ns 'n koekje. En waarheid is 't wel dat 'ne mensch, van te lachen, rimpels krijgt op zijn voorhoofd; | |
[pagina 91]
| |
maar, Eerwaarde! van zuurzien krijgt ge er nog dieper; en niet alleen op uw voorhoofd, maar ook op uw hart. Denkt ge waarlijk, dat O.L. Heer zóó opgezet is met zuurkijkende gezichten? - “Gaudete” zegt de Apostel. 'ne Mensch heeft zout van doen; natuurlijk zout in de soep; en geestigheid in zijn verstand; de genade in zijn ziel. Onthoud dit, Eerwaarde! En mijn innige wensch zou het zijn, dat elke pastor b.v. een schuiftrompetje bezat, om elken avond, thuis, een deuntje te blazen; - en dat ieder bisschop b.v. een scheuralmanak bezat en elken dag een lolleke te lezen kreeg. - En ik zou ze allen zegenen! Zeg elken dag een heilig woord, Eerwaarde, en een wijs woord, Eerwaarde, en ook een zot woord, Eerwaarde. Zooniet rot de zotheid in de hersens en dat's 't begin van de zinneloosheid... En doe dat simpelweg zooals een kind. Eerwaarde!... Inderdaad, zegt O.L. Heer, wij moeten opnieuw kinderen worden!... En daar 't zóó moeilijk is opnieuw kinderen te worden, laten we dan maar best kinderen blijven... Tot weerziens, Eerwaarde!... A rivederci!’... De Inquisitor boog eventjes - ging heen; de Paus greep zijn schalmeitje en stapte door zijn kamer, herpijpende 't overoude melodietje... |
|