nie in uw brein. En, wat ik vooral verhoop, een groot deel beter, sterker, deugdzamer, vromer... Wat helpt het den mensch als hij zijn ziel verliest en de gansche wereld wint?... En wat zou het u helpen, een schooljaar ouder te zijn en een boek van meetkunde meer te kennen, als ge achteruit zijt gesukkeld in de deugd en in de godsvrucht?
...Ik heb uw brief nog 'ns herlezen, en 't staat me vaster en vaster dat ge ook beter zijt geworden. Is 't zoo niet, Bertje?... Antwoord me toch: ‘Ja, nonkel, ja, ja...’
Dank u, Bertje... en welkom thuis! 't Vette kalf is nog niet geslacht; zelfs niet gekocht; maar 't staat al op de markt.
En een tweede puntje, dat mijn hart doet smelten van plezier in de suiker, is die uitnoodiging: gij noodigt mij uit op de prijsuitdeeling! Ik gis, ik meen, ik ben overtuigd, dat daar iets achter zit... Ge zoudt me toch niet durven uitnoodigen, nie'waar, als er niets grootsch te verwachten en ophanden was?... Een prijsuitdeeling is zoo 'n schoon en roerend feest voor de ouders, als hun afstammeling ofte spruit vóór de pinnen komt, gekroond en gelauwerierd en met een halve bibliotheek prijsboeken op den arm! Hoe schoon en roerend zal 't niet zijn voor mij, die uw vader ben én uw moeder én uw nonkel!... Ik ook zal schoon en deftig vóór de pinnen komen: mijn beste toog zit al in de wasch, en Sofie zal mijn singel strijken dat hij blinkt als de riem van den veldwachter in de begankenis...
En ik kom niet alleen: ik heb reeds mijn collega