Brieven van Nonkel Pastoor
(1935)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Bertje is zeer beschaamd, omdat de meester, in de klas, zijn naam vroeg en omdat de leerlingen luid-op lachten, toen ze hoorden: Bartholomeus Bartholomeeuwissen.Nonkel antwoordt: Beste Bertje,
't Is heel leelijk dat die jongens met uw naam lachten. Want ik heet ook zoo. En daar is maar één ding leelijker; n.l. dat gij erom beschaamd zijt geweest dat ze lachten met uw naam. Is uw naam, dat wil zeggen: is onze naam niet eerlijk en deftig genoeg? En als ik ooit die jonge gasten te pakken krijg in mijn sermoen, ik preek ze plat. Zeg hun dat. Plat. Erg is 't niet. Ze lachten in den tijd wel, toen hij klein was, met Napoleon Bonaparte. En ze kraaiden hem uit: Boontje-apaart! Maar Boontje-apaart ging | |
[pagina 15]
| |
zijn gang en overwon de wereld. Ga uw gang, Bertje! Uw naam, Bertje, voornaam en familienaam, is een apostelnaam. Kan 't heiliger? Kan 't kristelijker? En 't is geen toenaam! Geen lapwoord, als zoovele fameuze namen, die in den loop van uw studies op u zullen neerdonderen. Als daar zijn: Scipio: knuppel; Cicero: bolleke vet, enz. En we kennen zelfs den naam niet van Charlemagne! We schelden hem uit voor; Die groote Charel daar!... Al de grootsten onder de historische grooten kregen een toenaam. En de geleerden dan! daar zit er zelfs een onder, die Schmalzgrueber hiet! Apropo, 'k moest dien naam eens uitspreken op een examen, en ik spuwde mijn valsch gebit uit. Gij hebt een echten naam, Bertje, en een schoonen naam. Wees fier! en schud uw manen! Maar gij zijt erom beschaamd geweest? Helaas! Ge staat niet alleen om beschaamd te zijn over een naam. Ik ken er zoovelen, Bertje! legioenen, die b.v. den naam dien ze van vader meekregen, te proletarisch vinden. Vooral als die naam begint met: de. Ze maken er kipkap van, en overgieten hem alsdan met een sauseken noblesse. En ze schrijven een klein: de. En we leven in 1934, Bertje! Maar die menschen leven nog in de barbarijë; en ze meenen, dat wij, als wij hun gekipkapten naam gaan lezen in de bladen, naïef genoeg zullen zijn om hen als geijkte noblesse te beschouwen, wanneer wij, in de rechtzinnigheid van ons hart, niet anders gevoelen dan meelij met de naïeveteit, die de hunne is. | |
[pagina 16]
| |
Groot gaan op een naam, is een leelijk iets, Bertje. Maar, 't is ook dom, zoo dom!... Ik weet ergens, een echten, ottentieken afstammeling zitten van Godfried van Bouillon... Goed zoo; en ga zoo voort, afstammeling! - Maar als nu een mensch b.v. Vander Kemelen heet; zooals heelder karavanen zijner voorvaderen, en hij begint zijn naam te kipkappen in kleine van's en kleine der's en groote Kemels; van der Kemelen! 'k Zeg maar dit, Bertje, die man spuwt op zijn voorvaderen en maakt zich zelf belachelijk... Niewaar, Bertje? Van eigen is 't waar! Dat moogt ge nooit nadoen, Bertje! De overgrootvader, stichter van onze dynastie, zou voorwaar oprijzen uit de archeologische en geologische lagen, waar hij begraven ligt, en komen spoken met zijn geraamte. Luister eens goed, Bertje! De waarde van een mensch zit hem niet in zijn naam. Omdat 'ne mensch Hector heet, daarom is hij nog geen Koruthaiolos; en omdat zijn broer Maarten heet, daarom is die broer nog geen ezel; en noem een ezel Gaston de la Dampierre of Scheeven Piston of Diederik van den Elzas de la Potje-Vendome, ezel is hij; ezel blijft hij. Hier leefde zoo vroeger op de parochie, in mijn kinderjaren, een zekere Laguerre. Ze noemden hem ‘Krommen Laguerre.’ - Krom was hij wel, en in zooverre paste 't stopsel op het fleschje; maar Laguerre? - 't Was 'ne mensch zoo zacht als een lammeke, 's zondags. En veel dingen zijn beter dan een schoone naam. | |
[pagina 17]
| |
B.v. een goei hart. Juist zoo haalt toekomenden Zondag onze maatschappij haar nieuwen voorzitter in. En de maatschappij voert als leuze: ‘Zonder naam, niet zonder hart’. - En een deugdzaam vader is beter dan een groote naam. En weet, Bertje, ge zijt geboren, zooals Horatius: Non patre praeclaro sed vita et pectore claro!Ga naar voetnoot(1) Met den troost erbij, Bertje: Nooit zal onze naam verbleeken aan 't firmament!... Hij staat er niet. Il ne s'éteindra pas, car il n'a jamais lui!
Nul ne sera tenté de s'emparer de lui.
L'épave n'en vaut pas la peine.
En stelen zullen ze hem ook niet. En ook om 't even is het waar ge geboren zijt. Waarom zou 't niet fier klinken te zeggen: ‘Ik ben van Zoetenaeye’ en wel fier: ‘Civis romanus sum?’ - Gaat ge beschaamd zijn, omdat ge van Calmpthout zijt? Wat zullen de menschen van Magerhalle gaan doen? 'k Heb een persoon gekend van Oolen; en als hem gevraagd werd: ‘Waar zijt ge geboren?’ - dan was zijn antwoord: ‘Van de kanten van ‘Tongerloo’. - Geographisch is 't korrekt, psychologisch is 't een lafheid; ethisch een zonde. Alles hangt ervan af, Bertje, wat ge van uw naam maken gaat. 't Zit vol mogelijkheden. Plato bediedt: de Breede; Pasteur: de Scheper; Bacon: spek. - Ga | |
[pagina 18]
| |
uw weg maar, Bertje, en roep maar luid: ‘Ik ben Bartholomeus Bartholomeeuwissen’ - en als er iemand mee lacht, kijk hem omverre en 't zal hem leeren; plat omverre. Op de parochie, geen nieuws. De kat heeft gejongd; en dat 's ook geen nieuws. Sofie zegt dat ze u 't fraksken met den bode zal laten bezorgen. En braaf zijn, Bertje. Ik zend u een kruiske, en moge O.L. Heer 't kruiske laten gedijen!
Nonkel Pastoor |
|