| |
| |
| |
Boetjes leest zijn feuilleton...
Op dien zomerschen zondagnoen, stond E.H. Baveloo in zijn tuintje, en keek, stil, zwijgend, ongezien, met welbehagen over 't haagje van zijn gebuur Boetjes. En in dit tuintje van Boetjes lag een lief landschap... Het tuintje zelf eerst, op zijn eigen: tegen 't zijmuurtje, een flierstruik, en midden in het grasblijkje, een bloemenmotje, met zijn geraniums en madeliefjes zoo schoon als een patisserietaartje... En dan, het tuintje met de gansche familie Boetjes erin: in een stukje lommer van den flierstruik zat
| |
| |
Boetjes, in zijn hemdsmouwen, geleerd te lezen, met rimpels over zijn voorhoofd; in een ander stukje lommer zat moeder Boetjes te dutten, ineengezakt op haar stoel, met de handen over de borst gekruist, hoofd omlaag, onderlip op haar kin omgekruld; bij het tafeltje in het gras, zat zone Sander, met een aarden pijpje bezig ballonnetjes te blazen uit een zeepsopschoteltje, - tot goedkoop jolijt en esthetisch profijt van zijn zusterke Marieke, dat erneven zat, geknield op haar stoeltje.
Van uit zijn tuintje dus stond Mr Baveloo over 't haagje te kijken, - of liever: te spioenen; en hij vond het geval zoo schoon dat hij het niet wilde storen... En daarom stond hij heel stil - en zweeg - en keek maar...
En vader Boetjes, met al zijn gespannen aandacht en zijn verbeelding op den hol, zat verslonden in zijn boek: ‘Het geheim van den verloren gereden koetsier’ - 62 afleveringen en illustraties; - en met een jacht! met een jacht! of het er om zijn zielezaligheid ging, hing Boetjes aan de hielen van detectief Sherlock Holmes in zijn avonturen bij 't opsporen van den ongelukkigen koetsier, huisvader met vrouw en zeven kinderen... Een leste maal was de koetsier gezien geweest in 't café ‘De zeven pintjes’, terwijl, buiten, zijn paard te slapen stond op drie kromme pooten en 'ne krukkepoot. En sedertdien was hij verdwenen... simpelweg verdwenen... spoorloos verloren gereden!... En natuurlijk, was Sherlock Holmes
| |
| |
er onmiddellijk bijgeroepen; maar tot nu toe, aflevering no 44, was hij, ondanks zijn geniaal doorzicht, er nog niet in gelukt het sombere geheim te ontsluieren...
Moeder Boetjes zat elders. Koetsier, Holmes en Boetjes liet ze maar loopen. Ze zouden toch van armoe thuis komen, dacht ze, - Boetjes zeker en vast! En zelf zat ze in droomland; en vóór haar moederlijke verbeelding hingen honderdduizende kousen die gestopt moesten, en aan kilometers-lange koorden hing de wasch van de week...
En Sander blies maar toe, - blies maar, telkens zijn pijp in 't schuimende sop doppend en dan, voorzichtig-precies, het spitje op de lippen stekend... en Mieke, ernaast, keek maar, keek met ingehouden adem... en een nieuwe wondere bol zwol alweer, zwol al dikker en schooner... en dan nam Sander de pijp uit zijn lippen en toonde aan Mieke al 't schoone dat in den bol geschilderd stond: en Mieke zag het huis met de vensters en de schouw, en 't zag de wolken en de zon... plots! de bol zei: klets!... en niets meer te zien. En dit ook was een plezier.
En weer werd een nieuwe geblazen - en nu zag Mieke zelf met jubelend genot 't gezicht van Sander daarin gespiegeld, en vader, die een boek las, en moeder die sliep!... en Sander nu schokte slimmekes den bol los van de pijp... en de bol steeg... steeg... en Mieke kraaide van plezier - en Sander, lyriek:
- ‘Vâ! Kijk 'ns!... Vâ!...’ -
| |
| |
Juist zat vader in aflevering 47 af te kijken hoe Sherlock Holmes op de straat publiek geknield zat, met neus en oogen op de sporen van de seeswielen, om uit die sporen te beslissen hoe moe het paard was en hoe stapeldronken de koetsier...
- ‘Vâ! Kijk 'ns!’ -
- ‘Och Sander toch!’ morde Boetjes bots en boos, ‘duurt dat nu nog niet lang genoeg, met die prosserij?’ -
Moeder schoot wakker uit haar eindelooze wasch, keek verbaasd het tuintje rond waar die miljoenen kousen hingen; en in plaats van blij te zijn omdat er geen wasch hing noch een enkel paar kousen te stoppen, - ze schoof ook uit op Sander:
- ‘Stillekes toch, flauwe jongen, ik kan 't niet uitstaan in mijnen kop.’ -
- ‘Dag allemaal’ - riep Mr Baveloo gul en plots.
't Was beleefd genoeg, maar 't viel er wat onverwacht tusschen.
- ‘Dag, Mr Pastoor’ - groette vader Boetjes en stond op.
- ‘Dag, Mr Pastoor’ - groette moeder Boetjes en bleef zitten.
- ‘Dag, Mr Pastoor’ - groette Sander en roerde met zijn pijp in 't zeepsop. Mieke zei niets.
- ‘Aan 't lezen, Boetjes?’ vroeg Baveloo; - en naar moeder kijkend: ‘Aan 't slapen, moeder?... Aan 't blazen, Sander?... Aan 't gapen, Mieke?’...
| |
| |
Drie van de vier lachten, een tikje bedeesd, maar Boetjes sprak op, als 'ne man:
- ‘Ja, Mr Pastoor, - en een machtig boek!... ‘Het geheim van den verloren gereden koetsier’... Nooit van gehoord, Mr Pastoor?’ -
- ‘Toch niet, Boetjes, toch niet... Maar 't is te hopen dat ze hem spoedig mogen terugvinden.’ -
- ‘Wel,’ lachte Boetjes ‘Sherlock Holmes zit hem kort op zijn hielen... of als ge wilt, op zijn wielen... en hij zal hem wel krijgen!’ -
- ‘Ik hoop het’ zei Baveloo. -
En ze spraken nog een tijdeke over seezen en goei weer en kalfkes, en over koetsiers en kwaai weer en koeikes, en:
- ‘Allo, amuseert u allemaal’ - groette Baveloo en trok zijn pastorij binnen. En vader Boetjes zat weerom achter zijn koetsier, moeder Boetjes droomde van wasch die niet blijken wilde, Sander blies zijn zeepbellen, en Mieke proste met twee handen in 't zeepsop...
Een paar dagen nadien, in den voornoen, liet Mr Baveloo door zijn meid bij Boetjes een pakje afgeven en een brief. Moeder opende 't pakje, en vond er, een beetje verbaasd, twee yo-yo's in; Boetjes scheurde den omslag van zijn brief: - en, veel meer verbaasd:
- ‘Tiens, een dichtje!’ - zei Boetjes.
| |
| |
- ‘Een dichtje?’ - zei moeder - ‘Lees het 'ns, Boetjes.’ -
- ‘Maar wat is dat?’ - vroeg Boetjes eerst.
- ‘Yo-yo's’ - lachte moeder.
- ‘Ha! van die koorddanserkes!’ -
- ‘Komt goed van pas’ - zei moeder profijtig, ‘Sander en Mieke zagen er al dagen om... Lees nu 't dichtje 'ns, Boetjes’ - en ze lei de yo-yo's op zij voor de kinderen die naar school waren.
Boetjes hoestte zijn keel klaar... en begon, en van tijd tot tijd werd de lezing onderbroken door een ach! of een och! of een kommentaar van moeder of een kommentaar van den lezer zelf, ook wel 'ns door een pooze zwijgens, alsof de een schrik gevoelde van voort te lezen en de andere van voort te luisteren...
Zeepsopbel
Een lied des tijds, opgedragen aan mijn duurbare vrienden Vader en Moeder Boetjes
Ik weet geen enkel ding op aard,
zoo lief en meer beschouwenswaard,
dan zoo een simpele zeepsopbel,
lijk Sander in zijn kinderspel
uit een gebroken koffie-z-jat
dien zondagnoen te blazen zat.
Spreek, Boetjes, leefde er ooit artist,
die zoo iets schoons te scheppen wist?
Een taske met wat zeepselsop,
een steeltje met 'ne pijpekop,
dat's alles! - en dat's heel de kunst!
| |
| |
Een watervliesken op zijn dunst
begint te zwellen op den kop;
en Sander blaast! en 't zwelt al op,
en 't zwelt en zwelt maar, ijl en vol,
tot een perfekten glazen bol,
waar plots lijk in een spiegelplaat
het gansch heelal geschilderd staat!
Ja, in dien glazen glorieglans
weerspiegelt zon en hemeltrans
en regenboog en wolkenbouw
en toren, tin en keukenschouw,
en huis en kerk en blauw gewelf
en mensch en boom en Sander zelf
en va die leest en moe die slaapt,
en Mieke dat wijd-open gaapt!
'k Weet iemand (en hij staat hierbij!)
die noemde dat een prosserij;
en die met barsche stemme vroeg:
- ‘Zeg, Sander, is dat nu genoeg?’ -
terwijl hij zelf, uit puur plezier,
op 't spoor zat van een huurkoetsier,
die niet meer wetend wat hij deed,
met sees en paard verloren reed!...
Ach! waren alle de ouders wijs,
de wereld was een Paradijs!
Maar waarom is ze soms een hel?...
Gij weet het niet? Ik weet het wel!
Bij de ouders staat het kinderspel
maar al te dikwijls van geen tel!
Want vader zegt: ‘'t Is prosserij’ -
en moeder zit en slaapt er bij;
ze kan niet om met al dien last...
En dààr! daar ligt het varken vast!
| |
| |
En dàt zijn de ouders van vandaag!
ze zijn, me dunkt, nog eer een plaag
voor 't kind zoowel als voor den Heer!...
Daar zijn voorwaar geen ouders meer!...
'k Zeg niks. Ik zegmaar: ‘'t Zit hem zoo!’...
Maar als ik, pastor Baveloo,
iets in de pap te brokken had
of met mijn geld ertusschen zat,
ik zou wel weten wat ik deed!
Aan al wat vader, moeder heet,
gaf ik op straf-kop-af bevel
dat zij voortaan in 't kinderspel
- is 't dat ze wou'n of niet en wou'n -
het goede voorbeeld geven zou'n;
en 'k riep hen eerst voor een exaam
op 'ne verloren maandag saam,
in d'hei bij voorbeeld, eender waar;
en stonden zij daar al te gaar,
'k zou kommandeeren: ‘In 't gelid!
en pakt nu allen elk 'ne zit!’ -
en zittend op een lange rij,
ze kregen ieder dan van mij
'ne pijpekop, wat zeepselsop
en 't ordewoord: ‘Blaast nu maar op!’ -
en blies er een niet wel en wijs,
wel! die zou weten aan wat prijs!
En van dit zeepsopbel-exaam,
daar mocht geen een van al te zaam
- mijn eigen moeder niet! - vandaan
om weer terug naar huis te gaan,
als hij me geenen zeepballon
met éénen adem blazen kon,
'ne zeepballon van op en top
zoo groot als zijnen eigen kop!
Maar wie me zoo'ne zeepballon
| |
| |
op één-twee-drietjes blazen kon,
dien gaf ik een certificaat
met dees formuul: ‘Ballon op maat!
Gods benedictie en de mijn,
want drager dezes mag er zijn!’ -
Ik stel me meer dan eens de vraag,
of er nog ouders zijn vandaag.
Wat is me toch 'ne vaderman,
die met zijn kroost niet spelen kan?
Wat is me toch een moedervrouw,
die 't belleblazen vindt te flauw
en 't niet kan uitstaan in den kop?
Hoe brengen die hun kinders op?...
Als 't kindje met zijn speelgoed speelt
en daar zijn ouders mee verveelt,
dan moeten zij ook achteraan
niet al te zeer verwonderd staan,
als ooit dat kind zijn roeping mist,
en uitdraait op een anarchist,
of dit of da', ik weet nie' wa'.
Maar, vader-moeder Boetjes, hoort!
't Is waarlijk eenig in zijn soort,
wat ik u nu vertellen ga...
Ik wensch 't u niet, op verre na...
maar 't kan gebeuren... Moet het lot
ooit Sander brengen op 't schavot,
ik vrees dan dat hij klaar en waar
in volgervoege tot de schaar,
die op de markt staat, spreken zal:
- ‘Vaarwel, parochie! tranendal!
Nog twee minuutjes - en kop-af!
Ik onderga verdiende straf!
| |
| |
Maar wien de schuld? - Aan vader-sa!
Wie nog de schuld? - Aan moeder-ja
Toen ik nog klein en kindje was,
en 's zondags, thuis, op 't groene gras
saam met ons Mieken uit een z-jat
zeepbelletjes te blazen zat,
toen sprak een (en hij staat hierbij!):
- ‘Och! Sander! met die prosserij!’ -
Zoo moest ik wel voor mijn fatsoen
iet anders op de wereld doen;
en 'k heb iets anders dan gedaan...
Helaas! het is me slecht vergaan!...
Vaarwel, parochie, 'k sta hier nu,
een nuttge zedeles voor u!...
ik heb er ook een in mijn tesch;
hier is ze: vader, moeder, dus!
laat kindjes-lief, 't zij zoo, 't zij zus,
maar spelen - en gij zelf, speelt mee
dan heerscht er huiselijke vree!
dan bloeit er huiselijk plezier!
en rijdt er dan een huurkoetsier
met sees en paard verkeerd en mis,
laat rijden waar hij goed voor is...
ik voeg er nog een versje bij;
begrijpt het en onthoudt het wel:
ook in het minste kinderspel,
zit altijd iets voor uwe vreugd,
en evenzoo voor uwe deugd.
Bijvoorbeeld, uit dien pijpekop,
daar rijst een glazen bol dus op;
maar ziet ge niet het zinnebeeld,
| |
| |
dat in dien glazen spiegel speelt?...
Zoo spiegelt in een reine ziel,
waarin Gods zuivre liefde viel,
geen huis of hemel, stargewelf,
en zelfs geen zonne, - maar God zelf!...
Dank God, als ge in dit lied des tijds
iets nuttigs vindt; en anderzijds,
vindt gij er tusschendoor iets geks,
vergeef het aan den versifex!...
En dienzelfden avond, - vader Boetjes lapte schoenen, moeder Boetjes stopte kousen, Sander speelde yo-yo, en item zoo Mieke yo-yo, - stond opeens Mt Baveloo op den haard... Maar vader en moeder Boetjes keken ongerust op, want zoo bleek zag Baveloo, en hij scheen zoo overhoop...
- ‘Boetjes!... Boetjes!... is hij teruggevonden?’ - vroeg hij koortsig.
- ‘Wie?’ - vroeg Boetjes.
- ‘Wel, die verloren gereden koetsier.’ - Vader en moeder Boetjes bekeken mekaar - lachten...
- ‘Dat was maar in een boek, Mr Pastoor’ - zei moeder... ‘Dat's maar uitgevonden.’ -
- ‘O!’ - zei Baveloo. ‘Dat's gelukkig!’ -
- ‘Ja!’ lachte nu Boetjes zelf en wilde 't goed- | |
| |
maken... Dat is nu wat ze noemen: een misverstand... Ha ba!’ stiet hij er filosofisch bij, ‘iedereen kan al 'ns missen, Mr Pastoor.’ -
- ‘Inderdaad’ zei Mr Baveloo en hij zag nu zoo bleek niet meer - noch zoo overhoop... ‘Tiens, Boetjes! apropo van misverstand... Ik zie Sander daar yo-yo spelen en item zoo Mieke yo-yo... maar... maar... maar... (en Baveloo zocht zijn woorden en vond ze niet en zei het toen maar op zijn allersimpelste), die eene yo-yo daar, van Sander, dat was voor u, Boetjes; verstaan?... en die andere yo-yo daar, van Mieke, dat was voor u moeder!’ - En half desperaat en met zijn twee armen boven zijn hoofd, jammerde Baveloo: ‘Maak er dan al een lied des tijds op; dan begrijpen ze u nóg niet!’ -
|
|