| |
| |
| |
Boetjes ontvangt...
Eens per jaar, op derden Paaschdag, 4 uur namiddag, verzocht Mijnheer en Mevrouw Boetjes hun Eerw. Heer en vriend Baveloo op een wafelkoffie, zonder luxe natuurlijk, op zijn simpelste weg, zonder complimenten. Hoe die gewoonte er was ingekomen, dat wist noch Boetjes noch moeder Boetjes noch Baveloo zelf. Maar nu zat ze er in zoo vast als een traditie, die niet sterven wil noch kan noch zal.
Vader Boetjes en Moeder Boetjes zaten in de huiskamer te wachten... Juist had de klok vier geslagen. De tafel stond klaar met op het witte ammelaken de
| |
| |
gekleurde tasjes op gekleurde schoteltjes, een itemgekleurd suikerpotje; en de lepeltjes lagen er te glimmen van plezier... En op de kachel stoomde de koffiepot ongeduldig als een lokomotief; in den oven van de kachel geurden de wafelen het huis vol lekkers... Bij de kachel moeder Boetjes zat op 'ne stoel; bij de tafel zat vader Boetjes op 'ne stoel; Sander slenterde...
- ‘Hij blijft zoo lang weg’ - zei moeder Boetjes.
- ‘Hij heeft misschien bezoek’ - zei vader Boetjes.
En weerom wachtten ze een tijdje - en met hen mee wachtten tafel en tasjes en kachel en koffie en wafels.
En weerom na vijf minuten wachtens, zei Moeder Boetjes, een streepje ongeduldig:
- ‘Dat is nog nooit gebeurd!... Hij zal het toch niet vergeten zijn!’ -
- ‘Sander’ zei Boetjes, ‘loop 'ns naar Mr Pastoor en zeg hem dat we wachten, - beleefd, nie' waar? beleefd!’ -
Door 't achtertuintje heen was Sander weg; kwam al even vlug weer:
- ‘Mr Pastoor was 't niet vergeten en zal binnen tien minuten komen.’ -
- ‘Nog al schooner!’ zei moeder Boetjes een beetje boos, - ‘en mijn wafelen staan uit te drogen en mijn koffie te koken.’ -
| |
| |
- ‘Zet hem af’ - zei Boetjes.
- ‘Och! dan wordt hij koud.’ -
En alles en allen wachtten alweer, stil, met een beetje mogelijkheid van onweer in de stilte...
Maar eindelijk werd de stilte gebroken: de deur ging open, en binnen trad de Eerw. Heer Baveloo... Hij kijkt 'ns rond, smijt zijn pastoorstik aan een kapstok, hangt met Boetjes' hulp zijn overjas ernaast, en zit neer...
- ‘Dag, Mr Pastoor’ - groet Boetjes.
Mr Pastoor snuift 'ns lang en diep:
- ‘'t Riekt hier goed’ - lijk 'ne wolf die vleesch riekt. Moeder Boetjes bekijkt even vader Boetjes met een oog, waarin vader Boetjes de vraag leest: ‘Maar wat heeft Mr Baveloo vandaag?’ - en als antwoord trekt vader Boetjes zenuwachtig een schouder op: ‘'k Weet niet.’ -
- ‘Waar blijven de wafelen?’ - vraagt Baveloo barsch. En hoe barsch dan ook, toovert de vraag, dank zij de vlugge bemiddeling van moeder Boetjes, een groote schotel goudgele wafelen op de tafel.
- ‘Zijn ze gesmeerd?’ -
- ‘Neen, Mr Pastoor’ antwoordt moeder Boetjes en bedwingt haar hart, - ‘maar hier staat de boter’ - en ze schuift het boterpotje bij.
Vader Boetjes vreest botsingen; en met een zotwijs woord wil hij de botsing voorkomen:
- ‘Kom kom! wij zullen zelf wel smeren!... Wij hebben ooit al vóór heeter vuren gestaan dan
| |
| |
vóór wafelen-smeren.’ - En hij lachte gul om zijn zot-wijs woord. Maar hij lachte alleen.
- ‘En de koffie?’ - vroeg Baveloo.
't Was weer even brutaal gevraagd, en moeder Boetjes stond nu op het punt een antwoord te snauwen, en een antwoord van belang; maar ze zweeg en plaatste den koffiepot op de tafel...
- ‘Daar is hij al!’ - lachte Boetjes.
- ‘Al! Al!’ - snauwde moeder Boetjes, die meende dat haar man ironisch had gesproken...
Boetjes zette 'ne frons tegen zijn vrouw en siste: ‘sst!’... zoo stil dat Mr Baveloo het niet zien kon; maar hij zag het heel fijn, en deed alsof hij het niet zag, sloeg een kruis en bad devoot... En zoo deden allen, met een verstrooidheid, schat ik, in hun devotie.
En 't eten nu ging nog al tamelijk; maar 't gesprek vlotte niet. 't Vlotte niet. Baveloo beet zwak door, - té zwak. - Maar de familie Boetjes beet niet: hoogstens knabbelden ze wat. En Mr Baveloo, plots, klauwende naar wafel nr 3, en klauwende al te woest, stiet een ganschen schoonen tas wafelen omver en over de tafel uiteen, en zei niet eens excuus. -
Voor de tiende maal keken vader en moeder Boetjes malkaar in de oogen: ‘Wat een... onbeleefderik!’ -
Baveloo echter schonk hun niet veel tijd malkaar lang te bekijken, want hij stak naar moeder Boetjes
| |
| |
zijn ledige tas uit: ‘Hm!’ - Simpel-weg zoo: ‘hm’ - in plaats van nu toch èèns beleefd te zijn. En, moeder Boetjes begon gedienstig hem de tas vol te schenken; - maar plots en bruusk - en stom! - trok Baveloo zijn tas van onder de geut weg, en de rest van de zwarte geut kwam op 't witte ammelaken terecht. Zij had nog juist de half-bovennatuurlijke kracht om te zeggen: ‘Dat's niets, Mr Pastoor.’ -
Maar dat zeggen de huismoeders altijd, als ge koffie (koffie + melk vooral!) over hun tafellaken stort. Ze zeggen: ‘Dat's niets’ - maar ze meenen: ‘Gij sloeber!’ - En Mr Baveloo was psycholoog ofte zielekenner genoeg om het zoo schoone woord, dat moeder Boetjes sprak, te vertalen in 't zoo leelijke woord, dat moeder Boetjes niet sprak...
En wat vader Boetjes betreft, die vreesde al maar door dat er plots iets zou losbarsten, een plafon neervallen, een kat te koord komen. In zoo verre toch had hij gelijk dàt er een kat kwam. 't Was de zwarte leelijke kater die 'ns met zijn valsche oogen kijken kwam of er niets te muizen of te ratten viel. En nu, plots, Mr Baveloo die nog aan geen enkel mensch een beleefd woord had gezegd, - Mr Baveloo streelde den kater in den nek zoetjes als een pluimke en vond woorden, waaruit de bijen honing hadden gezogen...
- ‘'t Is 'ne goeie muizer’ - zei Boetjes, die aan den gang wilde geraken.
| |
| |
- ‘Daar is hij voor gemaakt’ - zei Baveloo kort en bots... En moeder en vader Boetjes bekeken mekaar weer: ‘Maar wat heeft de Pastoor toch?’
Sander bemoeide zich niet met andermans zaken en schoot de zoete wafeltjes 't één na 't ander naar binnen of hij nooit een wafel had gezien en er nooit meer zou zien... En toen hij stillekens naar nr 13 of zoo wat scharde, kookte, plots als een soep, moeder Boetjes over en:
- ‘Maar Sander toch! zijn dat manieren... zoo onbeleefd!’ -
Maar Mr Baveloo, die, zoo klaar als moeder Boetjes zelf, voelde dat een ruim percent van die koleire eigenlijk voor hem en niet voor onnoozelen Sander bestemd was, kwam er tusschen en zei:
- ‘Eet maar 'ns goed, Sander! Kwestie of wij ooit nog wafelen krijgen’ - en schoof de wafelen naar Sander op... en Boetjes, heer des huizes, zat er bij en zweeg zijn ziele dood... Maar moeder Boetjes, als 'ne man, nam het op voor de eer van haar huis en:
- ‘Hij zou toch wat beleefder mogen zijn, sprak ze, en vooral als...’
- ‘Beleefdheid!’ onderbrak Baveloo brutaal, en zette zijn tasje neer dat er de koffie uitkletste, - ‘beleefdheid! wat moeten we nog beleefd zijn den dag van vandaag?’... En daar hij bemerkte dat Sander een lip liet hangen, op traanspoelerij aan, stiet hij den wafeltas nog dichter bij en braveerde:
| |
| |
- ‘Allo! vooruit jongen!... laat 'ns zien wat ge durft.’ -
Moeder Boetjes perste haar lippen bitsig saam, fronste voorhoofd, vlamde met haar oogen naar Sander of hij durven zou... Dramatisch tafereel!... En Sander, lip-af, keek met één oog naar zijn moeder en met één oog naar de wafel... aarzelde... woog moeder en wafel tegen elkaar op... en... schoof 'ne poot naar de wa...
Moeder vloog op...
- ‘Is me dàt nu toch...?... Sander, kom 'ns mee... achter... alleen!’ - en was al weg... achter... en Sander volgde met zware voeten... achter... alleen... - met zijn moeder!
Boetjes bekeek Baveloo, verbaasd alsof hij op een zinnelooze keek...
Van uit het achterhuis riep een stemme om hulp... Vader!... Vaader!...
- ‘Boetjes’, zei Baveloo kalm en ernstig, zeg 'ns aan moeder de vrouw dat ze vijf minuten lang moet achter blijven... Zeg dat ze moet?... 't Is moetens!’...
Boetjes ging de kamer uit en riep van uit de gang:
- ‘Moeder, wilt ge alstublieft nog een paar minuten daar blijven?’... en kwam terug bij Mr Baveloo.
- ‘Proficiat, Boetjes! Gij hebt de kommissie heel beleefd af gelegd... Dus bestaat er toch nog beleefdheid in de wereld.’ -
Een pooze...
- ‘Stel me nu 'ns een vraag, Boetjes.’ -
| |
| |
- ‘Een vraag!’ zei Boetjes en wilde vragen wat voor een vraag.
- ‘De vraag die 't bovenst op uw hart ligt’ - beval Baveloo.
En Boetjes, die nu voelde dat er geen uitkomen bestond, stelde de vraag, die 't bovenst op zijn hart lag... maar half uit beleefdheid en half uit schrik, stelde hij zijn vraag toch met een omweg:
- ‘Wel, Mr Pastoor, doet ge vandaag niet... een beetje... eigenaardig?’ -
- ‘Zeg dat ik 'ne plompe pummel van Pommeren ben geweest... Is 't niet zoo?... Nie' liegen, Boetjes!’ -
En Boetjes bekende schuppenboer en:
- ‘Wel ja, Mr Pastoor... als ge 't zelf zoo zegt.’ -
- ‘Dank u wel, Boetjes.’ -
Weer een pooze...
- ‘Boetjes’ zei nu Baveloo, ‘ge verwijt me dus, en terecht, dat ik bot ben geweest, en barsch, en brutaal, 'ne plompe pummel van Pommeren... En vergeet vooral niet dat ik aan Sander daar een voorbeeldje heb gegeven van een zekere onbeschoftheid... Maar Boetjes, 'k zat gistermorgen in de kerk, in t gestoelte, te brevieren... toen vader Boetjes binnenkwam, met moeder Boetjes en spruit Boetjes... En alle drie kwamen ze te laat in de H. Mis... En over mijn bril heen keek ik naar u, om te zien of ge ten minste een air zoudt hebben, een air van excuus bij
| |
| |
O.L. Heer... maar neen! In plaats van dat, ge beziet mij en ge knikt tegen mij... Maar in de kerk moet ge niet knikken tegen mij, maar tegen O.L. Heer... En nu weet ge, Boetjes, waarom ik daar straks zoo beleefd was, en zoo gentil tegenover uwen leelijken kater... En toen ge in de kerk mocht neerzitten, toen zat ge meer in met de liturgie van de plooien in uw broek dan met de liturgie van de H. Mis... En na de Mis, pas het kruiske gekregen, ge waart al weg; en bij 't uitgaan smeet ge zoo een kruiske wijwater naar mekaar, zoodat ik dacht:
- ‘Maar zouden Christene Congoleezen niet beleefder zijn en doen in den tempel Gods?’... En moeder Boetjes was in al die heilige dingen al even plomp als haar wettige echtgenoot Boetjes van Pommeren’...
En stillekes voegde Baveloo er aan toe:
- ‘En dit waren altemaal heel stichtelijke voorbeelden voor dat jonge heerschap van dertien jaar, dat we Sander noemen!... Is 't altemaal waar of niet waar, Boetjes?’ -
Boetjes, bewogen, stond recht, als voor 'ne speech:
- ‘Mr Pastoor... 't is... 't is waar!... Mijnheer Pastoor’... en twee tranen spoten op uit zijn welsprekendheid... ‘Wacht! zij moet het ook hooren’...
En Boetjes wilde weg; maar Mr Baveloo:
- ‘Neen, Boetjes, zoo niet!... Spreek met moeder daar 'ns over, alleen, stillekes, zonder koleire... Ze zal dat wel begrijpen...’ Hij sloeg eerbiedig een
| |
| |
kruisje, las een gebedje. Toen stond hij op, nam tik en overjas van den kapstok, en met Boetjes in de gang staande, riep hij naar moeder in de verte:
- ‘Goeden avond, moeder!... uw koffie was allerbest en uw wafels extra!’ -
Hij schudde Boetjes' hand:
- ‘Boetjes, tot ziens, nie' waar?’ -
- ‘Dank u wel, Mr Pastoor, dank u wel voor uw bezoek... - en... en... en...’
Baveloo was weg; Boetjes verbeet twee tranen, en met een stem, waar heerschappij in daverde:
- ‘Moeder, kom nu 'ns hier!... En rap, alstublieft... Nu moet ge komen!’ -
|
|