Baveloo-Boetjes
(1933)–Emiel Fleerackers– Auteursrecht onbekend
[pagina 105]
| |
Boetjes maakt goud...- ‘Nou’ zei Boetjes, en sprak van kwaai humeur mooi Hollandsch, - ‘nou!... 't Brood is weeral opgeslagen, en 'ne mensch verliest er zijn centen bij en zijn heiligste geduld... En dezen morgen preekte de Pater dat heilig-worden niet zoo moeilijk is. Maar de Paters en Pastors hebben illusies, Mr de Pastor, en ze kennen 't werkelijke leven niet. Wij, simpele menschen, wij hebben wat anders te doen dan sermonen te preeken. Wij hebben ander vliegen te vangen! En, Mr Pastoor, als 'ne schamele | |
[pagina 106]
| |
schoenlapper geen ander zorgen had dan de zorgen, waar Pastoors en Paters en Trappisten mee gezegend zijn, dan was de hemel geplaveid, geplaveid ja! met schamele schoenlappers. Maar 't zit hem zoo niet, Mr Pastoor!... 't Zit hem helaas! héél verre van hem zóó te zitten!...’ Baveloo knikte zijn hoofd weg en weer, dubieus; zei zoo; ‘En toch, Boetjes; en toch...’ Hij zweeg en mijmerde een poosje. - ‘En toch, Boetjes’ hernam hij toen luid, ‘en toch, 't moet hem zóó zitten, Boetjes. En 't en is niet alleen voor de Pastors en de Paters en de Trappisten dat de schoone hemel geschapen is... En de Pater zei dat heilig worden niet zoo moeilijk is?... Dat 's waar, wat de Pater zegt. En eigenlijk is 't ook nie' waar... Want het pad der zaligheid is eng en streng en steil... Hoeveel is 't brood opgeslagen, Boetjes?’ - ‘Hoeveel is 't brood opgeslagen, moeder?’ - wierp Boetjes de vraag over naar moeder Boetjes, bezig in de keuken. - ‘Een half kwaartje!’ zei moeder. - ‘Een half kwaartje’ seinde Boetjes aan Baveloo door, en kommenteerde: ‘Een half kwaartje, ge zult er u zelf ook al niet aan dooderven, maarr... een half kwaartje, Mijnheer, én een half kwaartje, Mijnheer, dat is zoo iets in den aard van een héél kwaartje, Mijnheer! Enn... ik zoek altie bij de perekwatie, of er de schoenlappers niet bij staan... | |
[pagina 107]
| |
Maar... ik heb er hun naam nog niet zien prrrijken... Schoenlapper, blijf bij uw leest, zegt de minister, en moei uzelf niet met financie. - En dat 's, me dunkt, héél vaderlandsch bedoeld vanwege Mijnheer den minister, maarr...’ - ‘Ssst!’ - siste Baveloo. Hij stak zijn hoofd bij Boetjes' oor, kneep een oogje dicht als een die 't wist, en fluisterde mysterieus: - ‘Maak goud, Boetjes, maak goud.’ - ‘Persies!’ lachte Boetjes. - ‘Maak goud, Boetjes, maak goud!’ - ‘Leer me de kunst!’ gilde Boetjes lyriek, - ‘en ik kniel vóór u neer, op mijn twee knieën, hier, in 't zand van mijn keuken, en een kwartier lang moogt ge me uitschelden, mijn huid vol! Straf gesproken, nie' waar?’ - ‘Boetjes’ beval Baveloo, ‘kijk in mijn oogen!’ Boetjes keek; en Baveloo, beslist, met een vinger omhoog: - ‘Boetjes, ik leer u de kunst!... Straf gesproken, nie' waar?’ - ‘Ja wel’ schertste Boetjes. ‘We spreken allebei heel straf; maar ik! ik maak mijn eigen niet gaarne belachelijk!’ - ‘Boetjes, kijk in mijn oogen!... Ik! ík leer u de kunst!... Goud! 24 karaat! - En als 't niet waar is, dan zit ík! ík vóór u neer!... in 't zand van mijn keuken!... Dààr sa!’ | |
[pagina 108]
| |
Toen viel er een korte pooze; en luchtjes nu hernam Baveloo: - ‘Ik leer u dat!... En als ik ooit of ooit tot u met allen serieuzen ernst en alle ernstige serieuziteit gesproken heb, dan is het nù, op dít uur, op déze minuut, zegge namelijk...’ Hij trok zijn uurwerk uit, om de juiste minuut precies te zeggen - maar vloog op: - ‘Sapperdeboere, Boetjes! 'k moet weg!... Kom dezen avond bij me thuis... En ge zult oordeelen.’ Baveloo af. - ‘Ge kunt algelijk eens probeeren, Petrus’ zei moeder Boetjes huiselijk. Ge kunt nooit weten.’ - ‘Wel’ zei Boetjes, ik zal 't doen. ‘Alleen om u te gelieven en te gerieven, zulle!...’ En half desperaat stiet hij er aan toe: - ‘Ik weet op voorhand dat ik er inloop.’
- ‘Ha Boetjes!... Ben-je daar, Boetjes?... Ga zitten, Boetjes!’ Boetjes zat neer. En Baveloo, zoo dood- en kordaat-ernstig, alsof alle scherts honderd mijlen ver zat: - ‘Zoo dadelijk ga ik u de formuul toonen, Boetjes... En oordeel zelf.’ Hij nam uit zijn bibliotheek een oud-versleten notaboekje, vond een bladje, kapte zijn bril op de neus, las langzaam, woord voor woordje: | |
[pagina 109]
| |
- ‘Om goud 14 karaat te maken, ga bij een zwaar onweer...’ Ha ja, onderbrak hij zelf zijn eigen lezing, deze formuul wordt zeer weinig gebruikt, - ‘bij een zwaar onweer dus, onder een eikenboom staan, alleen in 't open veld; bestrijk u zelf met vitriool; neem een kilogram dynamiet; zet hem boven vlammende petrool; meng er wat kopnageltjes en prikkeldraad bij; en op 't oogenblik juist als de weerlicht op den eik slaat, sla gij ook, met een gloeienden voorhamer, uit al uw macht, driemaal, - driemaal zulle, Boetjes, op den dynamiet... Wat overblijft...’ Baveloo zweeg, keek over zijn bril naar Boetjes. - ‘Ga eens voort, Boetjes!’ - ‘Wat overblijft, Mr Pastoor, zal ver te zoeken zijn, héél ver!’ grinnikte Boetjes sarkastiek. - ‘'k Peins het ook’ zei Baveloo, en lei kalmpjes het notaboekje terzij. - En didaktisch: ‘Ik las u die formuul voor, Boetjes om te zien of ge soms niet bijgeloovig zijt... En ik zie inderdaad, dat ge niet alles aanneemt wat in de boeken geschreven staat. - Maar kom eens hier.’ Hij liet hem vlak bij zijn bibliotheek staan, toonde een schelf je boeken. - ‘Bekijk die titels, Boetjes... Hier staat een heele serie boeken over goudmaken... Hier zoo: Het mysterium magnum van den geleerden Bidstrup; - de Steen filosofaal van Ludeman; - het Gulden Slot van Hermes; - de Geheime Conste der Alchimisterije; - het Arcanum naturae van doctor Jan | |
[pagina 110]
| |
Faustus; enz., enz... Altemaal over 't goudmaken!... ziet ge, Boetjes?’ - ‘Dat wist ik niet!’ zei Boetjes, verbaasd dat hij het niet wist. - ‘En hier nu’ zei Baveloo geheimzinnig, en een oudversleten boek vattend en het openslaand op het titelblad, - ‘hier hebt ge 't beroemde ‘Secreetboek van heerlijke magie en veelerley materiën, mitsgaders de seer excellente en wel geapprobeerde remediën teghen veelderhande crancheden, wonden en accidenten, met de maniere van te distilleren, parfumeren, confituren maken, te verven, coleuren, ghieten ende... Boetjes!! kijk!!!... ghoud te maken!... t'Antwerpen, in de gulden Moriaan, Anno 1571... Nou! Boetjes!... Wat zegt Boetjes?’ - ‘'t Is... straf!’ zei Boetjes, al verbaasd- en verbaasder. - ‘En nu de formuul!... Hoeveel ooren hebt ge, Boetjes?’ - ‘Twee!’ zei Boetjes, die ze geteld had. - ‘Vier!’ verbeterde Baveloo lyriek... ‘Twee aan uw hoofd, en twee aan uw ziel!... Zet ze alle vier open, zooals sluizen!’ Open stonden Boetjes' vier sluizen en Baveloo las: - ‘Om goud 14 karaat te maken, neem 3/10 frudnewueel, 3/10 eksnak-mod, 3/10 nierbnedoj en giet er 1/10 diehsoolneteweg over...’ Boetjes luisterde met ingehouden adem. | |
[pagina 111]
| |
- ‘Dat is de echte formuul, naar 't schijnt’ zei Baveloo ‘maar... 't is een duivelsformuul, Boetjes, en ge móógt ze niet gebruiken... 't Is doodzonde...’ - ‘En wat beteekent ze?’ - vroeg Boetjes. - ‘O!’ zei Baveloo luchtjes-weg, ‘dat 's niet zoo moeilijk te vinden... Maar luister nu eens naar de kapitale formuul om goud te maken 24 karaat!...’ Open stonden de sluizen. Baveloo las langzaam: - ‘Om van tkned-ne-teod-eg-taw-la, dat overal te vinden is, zuiver goud te maken 24 karaat, meng het elken morgen met een beetje thcizni-reviuz ter eere Gods. Tu sapiens tace, ut vivas in pace!’Ga naar voetnoot(1) Deze formuul, Boetjes, moogt ge gebruiken.’ - ‘'k Begrijp ze niet’ zei Boetjes. - ‘Natuur!’ zei Baveloo... ‘Moet ze studeeren, Boetjes... Daarbij’ en hij zocht in een rommeldoosje - ‘met dit spiegeltje - een tooverspiegeltje, Boetjes! - zult ge de beteekenis van de formuul ontdekken... Neem het mee... met de twee formuuls!... Maarr, wel verstaan, Boetjes! de eerste, die van 14 karaat, moogt ge wel leeren maar ge moogt ze niet gebruiken!... Alleen die van 24!’ Baveloo zat neer, schreef de twee formuuls zorgvuldig elk op een bladje, droogde 't schrift en, met zijn pennestok dwars doorheen zijn mond: - ‘Gij denkt altijd, Boetjes’ verweet hij, ‘dat ik u in de doeken wil doen...’ Hij stond op. - | |
[pagina 112]
| |
‘Daar zoo! Steek ze op zak, met het spiegeltje!... 'k Zal morgen komen kijken!...’ Boetjes, als een kind, liet gebeuren, en stond al op straat, suf, met in zijn handen een spiegeltje en twee papiertjes...
En dien avond zat Boetjes thuis, bij 't lamplicht, bezig de formuul 24 karaat te ontcijferen. Juist een ouwe filoloog. En voor de derde maal, en de derde maal heel driftig, snauwde Boetjes: ‘Moeder, zwijg!’ Sander zat naast hem, frutselde met de formuul 14 karaat. En Boetjes opereerde met het tooverspiegeltje van Baveloo; en Sander met een axa-reklaamspiegeltje, dat hij op zak had - onder andere dingen op zak. En beiden zaten, lijk ze dat noemen, verslonden in de filologie; en elk had zijn spiegeltje vast, vóór zich uit, en hield zijn formuul tegen de borst, zoodat ze weerkaatste in 't spiegeltje en te lezen was op den weerschijn af. Plots, Sander: ‘Va! dat 's êvereks geschreven... kek!... kek, va... mod...! dat is dom...’ En hij spelde koortsig voort: ‘dom ... kan... kan... ske!...’ En Sander jubelde 't uit: ‘Ziede, va!... Dat's dom-kaanske!... dom-kaanske!...’ Toen ging er een licht op in Boetjes' brein... Hij nam de formuul 14 karaat uit Sander's handen - en getwee nu, vielen ze aan 't spellen... letter voor letter en - nu was 't klaar genoeg, hoe ge goud moet | |
[pagina 113]
| |
maken 14 karaat... Want Boetjes las nu, luid - en langzaam: - ‘Om goud 14 karaat te maken, neem 3/10 leeuwendurf, 3/10 dom-kaanske, 3/10 jodenbrein en giet er 1/10 gewetenloosheid over.’ En Boetjes, ontroerd, konklueerde: - ‘'t Is begoiren êvereks geschreven!’ - ‘Wel, dat zal 'ne linksche-poot geschreven hebben’ zei moeder Boetjes natuurlijk-weg, zonder van haar kousenstopsel op te kijken. - ‘Zwijg nog 'ns, moeder!...’ zei Boetjes gejaagd, - ‘want... nu zal ik 't ander ook wel vinden.’ Hij nam de formuul 24 karaat op, - en vader weer en zoon, spelden de tooverletters!... En Boetjes had den moed niet luid-op te lezen wat hij vond; maar hij zuchtte, desperaat: - ‘Hij heeft me weer liggen ...deê passtt-toorr!’
- ‘En wanneer begint ge, Boetjes?’ vroeg Baveloo 's anderdaags en wreef zijn twee handen over malkaar. - ‘Beginnen, Mr Pastoor?... Waarmee?’ - ‘Wel, met goud te maken... 24 karaat.’ - ‘O!’ deed Boetjes, als een die heel 't ding vergeten was.’ Baveloo trok zijn uurwerk uit; en met het oog vast op de wijzers, en steeds een vinger omhoog: - ‘Boetjes, ik leerde u goud maken, 24 karaat, | |
[pagina 114]
| |
zooals ik u beloofde. En ik zal u geen kwartier lang op uw knieën laten zitten, in 't zand van uw keuken; enkel twee minuutjes. En ook uw huid niet volschelden; maar simpel-weg een droppeltje wijsheid in uw ziel gieten... Meer niet!... Ieder mensch zoekt achter goud, echt goud... en in de ijdelheid van hun ziel vergeten ze waar dit echte goud is te vinden... God alleen is 't echte goud... en dat echte goud vindt ge in de formuul thcizni-reviuz... Lees dit woord met het spiegeltje, Boetjes, - 't spiegeltje van 't gezond verstand, zoodat het luidt: zuiver inzicht!... Want het zuiver inzicht alleen is de beroemde steen filosofaal, die tot eeuwig, onsterfelijk goud, - goud dus 24 karaat! - die tot goud maakt, Boetjes!... tkned-ne-teod-eg-taw-la, - dat is: al wat ge doet en denkt!... En zwijg nu, Boetjes! en wees wijs! zoo leeft ge in heiligheid en peis!... En sta op uit het zand van uw keuken en - tot ziens, Boetjes!’ - |
|