Eene liefde in het Zuiden
(1881)– Fiore della Neve– Auteursrechtvrij
[pagina 50]
| |
Van strand tot strand zoo lang zijn witte rotsen zocht;
En 'k liet ook aan haar oor zijn treur'ge woorden hooren:
‘Dan vulden heimwee en verlangen mijn gemoed,
En 'k dacht: Gelukkig schip, misschien drijft u de vloed,
Voorbij 't gezegend strand waarop ik werd geboren!’
Toen sprak ze:
‘En gij geliefde, als gij aan 't zonnig strand
De zee aanschouwt, denkt gij dan nooit aan 't vaderland?
Ben ik Calypso niet, die door geweld en listen,
U aan uw hart en uw herinn'ring wil betwisten?’
En 'k sprak:
‘O schoone nimf, wel houdt uw blanke hand,
Den zwerveling terug van 't verre vaderland;
Maar niet Calypso zijt ge, en geen geweld of listen
Zijn noodig om mij aan mij zelven te betwisten.
Een rozenketen is 't die mij omslingerd heeft;
Zijn geur bedwelmt en sust, al wat nog wederstreeft;
Mijn schoone tooveres, laat mij u Circe noemen,
Die mij vergiftigd heeft met 't sap van Spanjes bloemen.
Geen beker smaakt mij meer, geen bron die mij meer drenkt,
Dan Spanjes gouden wijn, dien uwe hand mij schenkt;
Geen heerlijk strand gelijkt, geen zee met blanke zeilen,
Den diepen horizon dien 'k in uw oog kan peilen;
En nimmer nog geleek, wat ik van de aarde zag,
Den hemel van genot dien 'k lees in uwen lach.’
|
|