Eene liefde in het Zuiden(1881)– Fiore della Neve– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] VII. De sterren hoorden 't antwoord, De zefir droeg het voort, Door 't rits'len van de blaren werd zacht haar ‘ja’ gehoord, De bloemen geurden stiller en lispten om ons heen, Het moskleed straalde zilver waar vriend'lijk 't maanlicht scheen. Maar als een somber teeken een voorgevoel van leed, Klonk in het huiv'rend loover tot driewerf toe een kreet; De sombre toon des nachtuils, de vogel van den rouw, Stemde als een dreigend omen met d' eed van liefde en trouw. In 't floers van zwarte wolken dat voor het maanlicht rees, Scheen 't of het noodlot wenkte en op de toekomst wees; En de aak'lig koele nachtwind die door 't geboomte streek, Scheen wel een rij van geesten die naar hun graven week. [pagina 18] [p. 18] 't Was donker, en zij beefde, en, schoon zij 't zwijgen dorst, Een voorgevoel van onheil beklemde ook hare borst; Zij greep mijn arm, en haastte, of de eenzaamheid haar woog, Tot waar een warmer lichtglans weer gloeide voor ons oog. Vorige Volgende