Eene liefde in het Zuiden(1881)– Fiore della Neve– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] VI. De nacht was zoel en geurig, En toch zoo rein en frisch, Als slechts de nacht in 't Zuiden, De nacht in Spanjen is. De maan goot held're stralen, Langs bloembed, bosch en vliet, Een meer van zilver dekte De heuv'len in 't verschiet. De zefir lispte fluist'rend Door 't loover zijn refrein, De zoete geuren mengend Van rozen en jasmijn. Slechts in de verte klonk er Een toon, weemoedig zacht, Valencia's kathedrale Sloeg 't uur van middernacht. De gansche schepping trilde Van weemoed en genot, Een toon van heil'gen eerbied Steeg dankend op tot God. [pagina 16] [p. 16] 't Was of een lofgemurmel Op d'adem van den nacht, Een zang van duizend stemmen, Dien zucht ten hemel bracht. 't Was of de duizend sterren Die flonkerden omhoog, Hun vlammenkruinen bogen En knielden voor zijn oog. Die stem der schepping om ons Sprak ook tot ons gemoed, En wekte in ons een weerklank Zoo wonderschoon en zoet; Zij leunde op mijnen schouder Haar hand rustte in de mijn', En 'k sprak tot haar: ‘Rosaura, Wilt gij de mijne zijn?’ Vorige Volgende