Eene liefde in het Zuiden
(1881)– Fiore della Neve– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Zacht als 't gezang der nixe die bemint,
Of 't lokkend lied der nimf in 't donker woud,
Die zoete toonen speelt voor 't arg'loos kind,
Tot 't in haar armen wis verderven vindt.
Wat wil dit beeld?... Een voorgevoel van kwaad
Beklemt mij 't hart,... Geldt mij het lokkend lied?
Ben ik de knaap die zich verstrikken laat,
En 't droombeeld volgt dat eenmaal hem verraadt?
Maar neen... een luchtig beeld... 'k bemin haar niet,
De vluchtige indruk van een enkel uur,
Een droom, die, nauw ontstaan, voor andren vliedt,
Die met den nacht verrijst, en met den dag verschiet.
En zoo 'k haar minde?... Is zij niet schoon, niet rein?
Nooit heeft mijn blik op eed'ler vorm gerust;
Haar schitt'rend oog.... O 't moet een wellust zijn,
De ziel te spieg'len in dat kristallijn,
Der liefde zaligheid, der liefde lust,
Den hemel in te drinken uit dien blik,
Zich te bedwelmen door haar stem gesust,
Te sterven door haar mond gekust....
Vermeet'le dwaas!... Een blik van dankbaarheid,
Een lach, dien men als loon u schuldig was,
Heeft reeds uw hart met ijd'le hoop gevleid,
U op der liefde kronk'lend spoor geleid....
| |
[pagina 11]
| |
't Gevoel van dankbaarheid vervliegt zoo ras,
En, blijft het al, het wekt geen liefde toch;
't Is vluchtig als het beeld op 't ontrouw glas,
Uw liefde is dwaasheid, uw vertrouwen zelfbedrog.
Waarheen? Geslingerd tusschen hoop en vrees,
Verkies ik twijfel boven zekerheid....
Is 't dankbaarheid of liefde die ik lees,
In 't vluchtig rood dat op haar wangen rees?
Geef, Hemel, dat 't geen droom zij die mij vleit,
Het zou te wreed zijn, zoo het logen waar,
Want bitterder werd nooit een traan geschreid,
Dan van hem die beminde en werd misleid.
|
|