van hun zoontje? Het graf kreeg armsvollen bloemen. Ook de volgende jaren.
En nu moest de kleine ontgraven worden. De officier zei me dat de familie verwittigd werd niet te komen omdat het zoo triestig kon wezen. Ik wist het. Wij pleegden overleg. Heel de vlakte werd uitgedolven. De lijken kwamen bloot: een vormelooze massa beenderen, hout, kleederen, schoenen. Waar zouden wij den kleine vinden? En dààr midden dien kuil, schoon afgescheiden door twee rotte planken, lag die kleipe. Het was ‘de kleine’ geweest en zij hadden hem, midden die vleeschelijke verhakkeling, gescheiden begraven om de ouders ter wille te zijn! Toen hebben wij het nummerplaatje van zijn pols genomen en bij uitzondering mocht ik die relikwie aan de ouders doen geworden als bewijs dat hun kind gekend was en rusten zou te Atrecht onder dit kruisje dat zijn naam vermeldde.
En als 't al gedaan was, zei de officier:
- ‘Het moet een bloeme van een kind geweest zijn. Un amour...’
De kist is met vele andere kisten op een vrachtwagen geschoven geworden en tegen den avond is die schat langzaam de stad uitgereden om hier alleen nog de wijding na te laten van een duurbaar offer dat nutteloos werd geplengd.
De kleine is een der laatste bezetters geweest van een kerkhof, wiens bestemming, in tegenstrijd met het doel aan alle gewone kerkhoven gegeven, namelijk; eeuwen en eeuwen te bestaan om in hun schoot de opeenvolgende doodgegane geslachten voor de opstanding te bergen, hier slechts een tijdelijken duur heeft gekend.
Eén duur van enkele jaren, maar die in die korte tijdspanne aan honderdduizenden de les van het eeuwige leven heeft geleerd en voor een reeks hooghartige hoovaardigen de gruwelijke aanklacht heeft gepredikt van het onschuldig vergoten bloed.
Wat al bedenkingen, wat al herinneringen heeft dit gebeuren bij mij opgewekt of wakker geschud!