| |
| |
| |
[XIX]
ONDER NACHTELIJKEN HEmel dobbert een jolboot op de oneindigheid van de zee.. De Juninacht zit vol sterren, is donkerblauw en doorschijnend. Het zeevlak glanst, nu en dan zilverig, wanneer de deining tegen de wanden van de boot opensliert.
In die jolboot zitten twee mannen een stuk uit de vuist te knabbelen. De eene is gekleed in het uniform van fregatkapitein der Fransche zeevloot, de andere schijnt een bedelaar te wezen. Gelapte vest, gescheurde broek en kapotte matrozenschoenen. Na zijn hard beschuit met een slok uit een drinkbus te hebben doorgespoeld, neemt de fregatkapitein de roeispanen terug op, die hij binnenzijds den bootwand had ingehaald; past ze in de roeimikken; spuwt in de handen en, in een rythmisch plooien van het bovenlijf en een halenden armentrek, laat hij de spanen in het water slaan. Zijn voeten steunen op een vloerdwarshout en telkenmale de roeier, in harde krachtinspanning, de roeispanen, zijdelings de boot, in 't water doet scheppen, rekken de beenen en plooit het lijf in achterwaartschen zwaai. Onder den duw en den haal stuwt de jolboot, regelmatig een paar meter vooruit. De zee is kalm, zoodat de vaart prettig opschiet. De strooming van 't water helpt den roeier in zijn zware taak. Een koel briesje waait in gunstige richting.
- Jammer dat we geen stuk zeil hebben medegeno- | |
| |
men, kapitein Bart, 't Zou ons grooten dienst hebben bewezen.
- Ondienst wilt ge zeggen. Een jolboot is een notedop, die verloren dobbert tusschen de plooien der golven. Maar een zeil daarboven is net een signaal. Men krijgt het van ver in de gaten. Goed sturen is 't voornaamste. De juiste richting houden. Uw kompas niet uit het oog verliezen, Forbin.
In regelmatigen slag plonsen de roeispanen het water in; zoeken in gepaste wending de zwaarte van een stuk zee vast te krijgen; duwen diep en stevig; rukken, onder den weerstandsdruk, de jolboot vooruit.
Bij den roeier is geen merkbare verslapping waar te nemen. Steeds dezelfde zwaai van het lijf, hetzelfde lenig trekken der armen, dezelfde schoorstoot der voeten tegen het dwarshout. Hij schijnt dezen dwangarbeid als een speeldingen op te vatten, voert hem zwierig en gezwind uit.
In de nachtelijke stilte schravelen alleen de ruige lederen bindselriemen der roeispañen tegen het koperen beslag der mikken; slaan alleen de spaanhouten in 't water. Jan Bart, de roeier, schijnt van ijzer en staal te wezen. Tijd heeft geen vat op zijn kracht en zijn uithoudingsvermogen. Boven hem ziet hij, één na één, de sterren verbleeken en verdwijnen, De morgen rijst in speling van licht, dooradert den fijnen nevel, die in wuivende drendels, onder de warmte, in de ruimte uiteenvendelt. Jan trekt de spanen binnenboord, staat op, rekt zijn gestalte hoog uit, gaat bij Forbin zitten. Even den tijdsstand opnemen en de plaats bepalen waar ze zich nu, vermoedelijk, bevinden. Uit den knapzak worden de beschuiten bovengehaald. Een slok rhum jaagt de killigheid van den nacht uit het bloed. Weer heeft hij zijn roeiersplaats bezet.
- Mijn beurt nu, kapitein, dringt Forbin aan.
| |
| |
- Geen spraak van. Geen karweitje voor een admiraal!
- Niet gekscheren, Bart. Bezie mijn plunje. Om hier, midden zee, gloeiend rood te worden van schaamte. Den eersten Engelschen kapitein dien ik te pakken krijg, stroop ik uit tot op het vel.
- Het vel van den beer niet verkoopen vooraleer aan land te wezen. We hebben mooi werk geleverd. Naar schatting wel vijftig kilometer in zeven uur afgelegd. We zijn buiten greep en schot. We kunnen het thans wat gezapiger aanpakken. Koers houden op de Normandische eilanden, maar de vaartrouten vermijden. Hop!
De dag is helder opengebloeid. Naarmate de zon hooger rijst, straalt haar kracht warmer open in de ruimte. doet het water schemelen, dat een beweegbare spiegel lijkt, die het licht in trillingen terugkaatst.
Jan moet zijn frak openzetten. De waaiende panden hinderen zijn armenslag. Dan maar de frak uitgespeeld. De boorden van zijn hemd plooit hij tot boven de ellebogen op. Dikke aders blauwen onder de huid.
- Kom Bart, we wisselen van plaats, ge voelt wel dat het lastig wordt.
- Geen nood, Forbin. Als een Vlaming zich redden moet, dan redt hij zich zelf en anderen op den koop toe. Hop!
Omtreeks den middag brandt de hemel. Jan rust wat uit. De boot zit in goed stroomveld en dobbert zachtjes vooruit. In de weidsche oneindigheid geen zeil, geen scheepsromp te zien. De gouverneur van Plymouth is een prachtige kerel. Hij laat de vluchtelingen, ongestoord, hun gang gaan. Hun vlucht kan niet onopgemerkt zijn geweest. Maar het feit dat nergens een zeil opdaagt, kan wel als bewijs gelden dat de gouverneur het zaakje, maar zoo wil laten.
Het verwondert Jan, trouwens niet. In de laatste dagen
| |
| |
verslapte de bewaking zienderoogen. En op het gepaste oogenblik was de gevangenisdeur als vanzelf opengedraaid. Jammer maar dat ze den adelborst Vaux-Mimars, die samen met hen was opgesloten, in den steek hebben moeten laten. Maar hij komt ook wel los. Jan heeft hem beloofd zijn invrijheidstelling te bewerken. Er zitten, te Duinkerke, Hollandsche en Engelsche krijgsgevangen bootslui genoeg, om het in vrijheid stellen van den adelborst door uitwisseling te bewerkstelligen. Hij verdient het wel, want hij speelde prachtig zijn rol. De kunst van het buikspreken is een gave, die in uitzonderlijke gevallen, best te pas kan komen. En Vaux-Mimars was een buikspreker gebleken, die den knapsten foorman in dit vak schaakmat zou hebben gezet. Terwijl Jan en Forbin er van ondermuisden begon hij op zijn eentje, een samenspraak te houden, waarin hij de stemmen nabootste, zoodat de bewaker in de overtuiging moest verkeeren, dat de drie gevangenen nog steeds ter plaatse waren. Maar de deur die geopend werd? Neen, daaraan kan Forbin geen kop krijgen. Jan laat hem trouwens even wijs als te voren. Zijn zaken knoopt hij aan niemands neus. Hij neemt de roeispanen terug op en een stondeke later, zit hij weer in 't gareel van zijn dwangarbeid. Hij roeit nijdig en driftig door. Forbin ziet de spieren en de aders op Jans armen zwellen. Zweetdruppels rollen hem over 't wezen en in den nek. Maar teeken van moeheid, van afgematheid is het niet. Het spel van beenen, armen en bovenlijf blijft lenig doorwerkén, net als van een machine die precies op kracht blijft draaien. Maar volhouden dat zal hij niet kunnen. Forbin is er zeker van. Van Plymouth naar de Bretoensche kust roeien: reuzenwerk. En Bart die maar van geen aflossen wil weten.
De zon gaat vuurrood onder. Jan heeft de zon, door een aanhoudende weldoende warmtestreeling in den rug voe- | |
| |
len rijzen; heeft de zon voelen branden op zijn hoofd; ziet de zon nu, vóór hem, ginds heel ver, aan de Westelijke kim, langzaam neerglijden. Een oogenblik taakt ze het watervlak, duikelt dan weg in de zee. Hij wordt bijna blind geslagen door de sprookjeskleurenweelde die op den benedenhemel uitslaat en ziet een gulden stralenbundel, kegelvormig, naar hem toedansen. De spits van dien kegel waaiert, als een pluimborstel, op zijn wezen open. Een heele dag heeft hij op het roeibankje gezeten, voelt meteen dat hij zich sterk heeft ingespannen, want de val van de zon heeft ergens den wind uit zijn schuilhoek gehaald. Het keltig windje doet hem huiveren. Hij trekt zijn frak aan, wil terug de roeispanen vatten. Ditmaal echter is Forbin hem voor geweest.
- Mijn beurt, kapitein Bart. Indien ik hier aan 't stuur moet blijven zitten, dan val ik in slaap. Beweging zal me niet alleen wakker houden, maar tevens deugd doen. Ik voel den wind door mijn kleeren spelen.
- Drink 'n slok rhum, Forbin, en neem de roeispanen over.
Ze drinken rhum om zich op te monteren, om wakker te blijven. Twee mannen in een jolboot strijden niet alleen tegen de zee; maar kampen ook tegen den vaak. Ze moeten wakker blijven, willen ze in hun poging gelukken.
Het tweelicht schemert en schemelt lang over de zee. Een wijdingvolle stemming beheerscht de ruimte, waarin het lied van den nacht begint te zingen. Alles gaat naar wensch. Ze moeten ongetwijfeld nu op de hoogte der Normandische eilanden gekomen zijn. Zonder tegenvaller bereiken ze, morgen, omstreeks den middag, de Bretoensche kust. Wellicht nog vroeger, want Forbin kwijt zich van zijn taak, op meer dan verdienstelijke wijze. Hij roeit als een galeislaaf.
- Als ge 't zoo kunt uithouden, Fobin, dan krijgen
| |
| |
we, met 't klaren van den dag den reuk van 't land te pakken.
Het komplimentje van Bart, krult Forbin in den neus.
- Geen mosselen roepen, Jan, maar in elk geval zult ge ondervinden dat admiraal Opra Sac Disom Cram ook wat kan. Geef me nog een slok rhum. Een goede sigaar zou thans lekker smaken. Een uit de kist die we van Patoulet mede kregen.
- Deze liggen, helaas, hier ergens in zee. En een schepnet hebben we niet! Steek een pijp op, dat is beter, en dat past fregatkapiteins die zwalpen op zee.
- Fregatkapitein, ja dat kunt gij zeggen, Bart. Ik niet. 'k Zit hier als een boef. Het leven is een raar ding, Bart.
- Den moed er in houden, Forbin. Morgen steekt ge terug in een nieuw pak van fregatkapitein.
- Al wel. Maar 'k zou toch eens willen weten welke schabernak, nu ergens in Engeland, in mijn frak rondloopt. Zeggen dat het pas veertien dagen geleden is dat we hier aan den slag lagen met die twee Engelsche oorlogsschepen die...
- Die mij mijn eerste nederlaag op zee bezorgden, valt Jan, bitter in.
- Een nederlaag? Zoo zeker niet, Bart. Veeleer een overwinning.
- Verschil van opvatting. Met man en schip buitgemaakt, opgebracht en opgesloten worden, een zonderlinge overwinning, Forbin.
- Duur betaald gezet. Al de officieren van de Nonsuch gedood, zoodat wij ons in de handen van een kwartiermeester, of beter, van den bandiet Rob Sinnok moesten gevangen geven. Het verwonderde mij dan ook niet dat men mij uitstroopte tot op het vel.
- Ze dachten immers een admiraal voor zich te hebben, lacht Jan.
| |
| |
- Een admiraal zou het niet beter hebben gedaap. We waren samen goed van stapel geloopen, Bart. Vóór Kales snap ik drie Oostendsche barken terwijl gij ter hoogte van Nieupoort, dit bewapend fregat met zijn goud en geldzakken aan boord, voor uw rekening neemt. De oorlogsverklaring tegen Spanje zette goed in.
- Zou ook meegevallen zijn, had men ons op kaapvaart gelaten. Wij zijn geen mannen om kanonnen en materieel naar Haver te vervoeren; om van Haver uit, een koopvaardijvloot, twintig schepen sterk, in beschermvaart, naar Brest te loodsen.
- Toch wel, Bart, anders gingen die twintig schepen verloren. Nu werden ze door ons gered en konden de bestemmingshaven bereiken.
- Terwijl wij, gevankelijk, naar Plymouth werden vervoerd om er kennis te maken met een plankenvloer en met water en brood.
- Water en brood was het eigenlijk voor u niet. Althans niet bij den gouverneur.
- Gij waart er toch ook bij, Forbin. Mooi volk daarbij, gij natuurlijk uitgezonderd.
- Volk dat ik niet betrouw. Protestanten allemaal, Engelsche platzakken en Fransche verraders.
- Kom, kom. Daar laat ge uw gal spreken. Hoe zou ik anders die vijlen gevonden hebben, waarmede gij de vensterstaven hebt doorgezaagd?
- Verloren arbeid, Bart. Want we ontsnapten langs de deur. Zij draaide precies, op haar hengels open, als ik gereed kwam. Hoe hebt ge dat klaar gespeeld, Bart?
- Net als 't overige: de jolboot, eten en drank, het wachtwoord en vrije vaart uit de haven. Te Marseille zou ik, in uw plaats de staven hebben doorgevijld, zoudt gij het zaakje opgeknapt hebben. In de vier windstreken van zijn gewest heeft een zeeman, overal, vrienden
| |
| |
en kennissen. Geef mij de roeispanen over, Forbin.
De mannen wisselen van plaats. Weer ziet Jan de sterren één na één verbleeken en verzwinden. Weer rijst de dag over de zee. Een uurtje later voelt Jan de roeispanen losser slaan in zijn handen. De boot drijft nochtans sneller vooruit. Ze zitten in den greep van het wassende tij. De strooming is geweldig, 't Land kan niet ver af meer zijn. Want het water wordt donkergrijs met vuiligheid die bovenwoelt.
Forbin heeft nog slechts te sturen in de snelste stroomwending die de boot in een bepaalde richting afdrijft. De baren beginnen open te springen en stuk te splijten. Witschuimende kuivelingen striemen over de oppervlakte, stroelen en rollen in opeenvolgende strevingen, in een zelfde richting, landewaarts. In de branding joept de jolboot, als een speelding, op en neer, steigert een paar malen, schuift op de kam van een openzwellende baar, glijdt zachtjes op het strand.
Kapiteins Bart en Forbin wippen uit de boot; loopen een eindje op en neer om de stramheid uit hun lijf te weren; ledigen hun flesch rhum; stappen in de richting van een troepje huizen, die in de plooiende ronding van de kust verscholen zitten. Door den magistraat van het stadje Erquy worden ze onthaald als prinsen.
Denzelfden dag nog, vertrekken de twee kapiteins naar Dinard, waar ze met de veerpont de Rance oversteken om St. Malo te bereiken. Hier neemt Forbin de postkoets naar Rennes. Hij wil naar Parijs om bij den minister verslag uit te brengen. Forbin heeft er een oom wonen, die in de hofkringen gunstig aangeschreven staat. Door zijn bemiddeling kan hij bij den minister een verhoor loskrijgen. Deze is niet weinig verbaasd, kapitein Forbin, in hoogsteigen persoon voor zich te zien. De heele bestuurlijke wagen was aan 't rollen gezet geweest, om de
| |
| |
twee krijgsgevangen kapiteins weer los te krijgen. Onderhandelingen waren aan gang. Voorstellen van uitwisseling waren met bijzondere bootkoeriers naar Engeland uitgezeild. En nu staat Forbin daar, vóór den minister zelf.
- Van waar komt ge vandaan, Forbin?
- Van Engeland, meneer de minister.
- Maar hoe zijt ge daar uit- en weggeraakt?
- Door het venster, Excellentie.
- Door het venster?
- Ja, ja! Door hetvenster. Forbin is van zijn eerste leugentje niet dood. Met een vijl de ijzeren staven van het venster doorgezaagd. Dat kan niemand loochenen. De rest kan de minister wel raden. De bewaker werd uitgekocht. Op zekeren avond, wordt een steen door het venster van hun gevangeniskamer geworpen. Door middelvan een toegerold beddelaken zijn Bart en Forbin door 't venster op vasten grond gekomen en op een jolboot gesprongen. In alle havens liggen vele jolbooten. Twee dagen en twee nachten geroeid, meneer de minister. Niet alleen de koopvaardijvloot, maar ook ons zelf gered.
- Ten koste van twee schoone fregatten, kapitein Forbin.
- Overwinningen worden niet behaald zonder bult of bluts, Excellentie.
Jan daarentegen, ontmoedigd en als beschaamd, heeft, langs den kustweg, Duinkerke bereikt. In alle zeemiddens wordt hij feestelijk onthaald. Troost en balsem op de wonde van zijn gekwetste eigenliefde. Zijn eerste bezoek is voor Jonkvrouw Tugghe. Niet alleen zijn hart, maar ook zijn dankbaarheid dreven hem naar dit huis. Had Maria hem, bij zijn vertrek naar Haver, niet met allerlei geschenken bedacht?
Op het hoofduiteinde van de staketsels had zij hem den afscheidsgroet toegewuifd. Sinds het avondfeest bij
| |
| |
Patoulet, waren ze beiden, beslist, den liefdeweg, opgegaan. Hun harten hadden alle mogelijke en denkbeeldige hinderpalen van de baan geruimd. Gearmd had hij met haar de straten doorslenterd, de haven op en neer geloopen, de eenzaamheid van het strand opgezocht en de kalmte der duinen doorwandeld, waarboven de leeuwerikken de schoonheid en den zin van 't leven uittrilden.
Knusjes in een zetel gezeten, brengt hij bij Maria de avondstonden door, Jonkvrouwe Tugghe is niet alleen een trotsche en fiere schoonheid, ze is ook een praktische vrouw. De toekomst van Jan ligt haar nauw aan 't hart. Ze laat het niet blijken, maar Jan voelt het wel. Zij zelf richt thans avondpartijtjes in, waarop vooraanstaande mannen uit de bestuurs- en handelswereld uitgenoodigd worden. Vanavond is het vriendenkringetje zeer beperkt. Jan en Patoulet en Vauban, die op inspectiereis te Duinkerke vertoeft. Loopt immers het gerucht niet rond, dat Forbin tot vlootkapitein bevorderd zal worden, terwijl Jan fregatkapitein zal blijven? Het tegenovergestelde zou toch maar rechtvaardig wezen. Voor de zooveelste maal moet Jan de wederwaardigheden van het gevecht, van het verblijf te Plymouth en van de ontsnapping verhalen. Hij doet het als met tegenzin. Praatziek is hij niet, hoovaardig evenmin. En stoeffen kan hij niet verdragen. Maar het onrecht maakt hem driftig. Terechtzetting acht hij noodig. Forbin mag alles in zijn voordeel hebben voorgesteld, de waarheid blijft de waarheid.
Moedig in den strijd is Forbin geweest, maar bij den gouverneur heeft hij zich als een knol gedragen. Veel zal hij nog moeten bijleeren om uit onvoorziene omstandigheden profijt en nut te halen.
- 't Verwondert me niet, zegt Vauban. De zuiderlingen bezitten alle gaven, behalve ernstig en bescheiden te
| |
| |
| |
| |
wezen. Hij zal den minister wel iets merkwaardigs op de mouw hebben gespeld.
- Natuurlijk in zijn voordeel, merkt Jonkvrouwe Tugghe op. Maar Jan mag toch het schaap niet wezen, dat door anderen wordt geschoren. Wat denkt u ervan, meneer Patoulet?
- Volledig van uw gevoelen, Jonkvrouwe Tugghe. Jan kan morgen even aanloopen om mijn verslag te lezen.
- Is dat alles wel een bijzonder verslag waard? werpt Jan op. 'n Doodgewoon gebeuren in een zeemansleven.
- Niet zoo doodgewoon als u wel denkt, zegt Vauban. Maar de knoop ligt hierin dat dit gebeuren niet in een scheeve voorstelling wordt opgedischt. De waarheid, kapitein!
- Zoo eenvoudig als 't maar kan. Op 6 Mei, met kalmen wind de haven van Haver uitgevaren. Twintig koopvaardijers in de vaart houden, is geen gemakkelijke taak., Net een troe? schapen, die door de waakhonden steeds bij mekaar moeten gejaagd worden. 't Eene schip zeilt beter dan 't andere. En op de slapste vaart moet het heele konvooi geregeld worden. Kalme wind, die dan nog in Westelijke richting de vaart hindert en belemmert. Zestien dagen lang bijna ter plaatse blijven draaien en laveeren. Forbin wil terugkeeren, om gunstigen wind af te wachten. Echter geen spraak van: eens op weg, blijft men op weg. In den morgen van 22 Mei, plots overvallen worden door twee Engelsche oorlogsschepen. Acht en veertig en twee en veertig kanonnen. Onze beide fregatten beschikken nog over de helft van dit geschut niet. We zijn ook nog in geen oorlog met Engeland, maar de Hollandsche stadhouder is Koning van Engeland en de Engelschen doen maar alsof ze Hollanders zijn. Geen middel om den slag te ontwijken. Dan maar onzen man gestaan.
| |
| |
Onder de koopvaardijers zijn er drie schepen die een paar bussen bezitten. Ik geef ze vijf en twintig man van eigen boord en vijftien uit Forbin's manschappen. Luitenant Guermont krijgt opdracht met deze drie schepen en deze bemanning een der Engelsche fregatten bezig te houden. Wij zullen het grootste, de Nonsuch voor onze rekening nemen. Alle zeilen bijgezet om te enteren. De wind valt, de aanramming mislukt, 't Gevecht woedt nu eens op 't eene, dan op 't ander dek, 'k Zie de Guermont in een sloep de plaat poetsen. Laf! We krijgen het tweede fregat op den nek. Worden tusschen de twee schepen gepletterd; staan nog op twee drijvende vlotten, zonder zeilage, zonder masten, zonder geschut. Om de hand aan u zelf te slaan. Binnengetuid te Plymouth, worden Forbin, Vaux-Mimars en ik in een herbergkamer opgesloten. De heelmeester van boord mag ons verzorgen. 's Avonds uitgenoodigd door den gouverneur. Forbin verschijnt er in een gehavend matrozenplunje. Een matroos van de Nonsuch vond 't uniform van Forbin op zijn gestalte gesneden en plunderde tot zijn kousen toe. Midden de zee stond hij een oogenblik in Adamskostuum.
- En geen vijgeboom om hem te beschutten? onderbreekt Patoulet, lachend.
- Neen, alleen een paaltje mast! Hij vloekte als een ketter, maar 't baatte niet. Ze wilden 't met mij ook probeeren, maar mijn vuisten hielden hen op afstand. Mooi gezelschap bij den gouverneur. Hij hield zijn fatsoen. We waren eigenlijk geen krijgsgevangenen. Dat heb ik dan ook doen gelden. Mocht nu en dan eens onder bewaking wandelen gaan. Kennismaking met Engelsche officieren, die het voor Jacob II opnamen, maar dienst déden onder Willem van Holland; met landgenooten die door de herroeping van het edict van Nantes, in ballingschap trokken om in Engeland dienst te nemen, maar toch
| |
| |
nog 't eergevoel voelden bovenzwemmen; met leren, Maria, die op loer lagen om hun slag te slaan: dienstwilligen onder Willem, maar aanhangers van Jacob II. Buiten het strijdperk hebben alle zeelui waardeering voor elkander. De kennismaking met een Ier viel mede. Hij had ook nog Tugghe's in zijn verre verwantschap. De wereld is klein. En ge begrijpt hoe het dan verder verliep. Een Oostendsche visscher zou een jolboot bezorgen. Forbin kreeg een vijl om de staven van 't venster door te zagen. Deze heeft hij werkelijk ook doorgezaagd. Maar niet door 't venster zijn we ontsnapt, wel langs de deur. Daarvoor heeft de Ier gezorgd. De doorgezaagde staven en de buikspreker Mimars, - een kerel van een buikspreker, - moesten bewijzen dat we door eigen middelen waren ontkomen. Zoo is 't gebeurd.
- Dan hebt gij u, als een echte diplomaat, als een geslepen zeevos gedragen, Bart. Waar hebt gij die slimme streken geleerd, polst Vauban lachend.
Pinkoogend ziet Jan naar Maria op.
- Dat zou Jonkvrouwe Tugghe best kunnen zeggen, Vauban.
's Anderendaags vertrokken, met een bijzonderen koerier, twee brieven naar Versailles. Een van Patoulet en een van Vauban.
Ik meen, Monseigneur, schrijft Vauban, U verslag te moeten geven over het feit dat men beweert dat de Koning, ridder Forbin tot vlootkapitein heeft bevorderd.
‘Dit nieuws heeft kapitein Bart ten zeerste verontrust. Gij weet dat hij moedig is, maar gij weet wellicht niet dat hij zich roemvol heeft onderscheiden. Hij is de man niet om U mondelings te woord te staan, maar ik doe het in zijne plaats. Meer dan wie ook verdient hij bevorderd te worden’.
Vauban heeft zijn beste pen gescherpt.
| |
| |
Kapitein Bart is te Duinkerke terug. Heel Duinkerke, en ik meteen, hebben hem met vreugde teruggezien. Wat niet belet te zeggen dat hij, evenals Forbin, U had moeten opzoeken. De eene heeft gehandeld als een echte Franschman, maar de andere is, als goeie Vlaming naar huis terug gekeerd.
Hij heeft zich bij mij verontschuldigd omdat hij, in der waarheid, zich moeilijk in het Fransch uitdrukken kan, en dat hij als verslagene, zich aan het hof niet durfde aanmelden. Zulke mannen zijn echte oorlogslui en God gave dat al uw zeelieden uit 't zelfde hout zouden gesneden zijn. Volgens mij, moet een oorlogsman naar zijn verdienste en niet naar aanbeveling beoordeeld worden.
‘Herinner U wie de oude Tromp, De Ruyter en Duquesne waren. Zij stammen uit denzelfden volksgrond en hij is hun waardig’.
Te Versailles echter had men op deze vriendelijke aanbevelingen niet gewacht om een beslissing te treffen. Denzelfden dag kreeg Patoulet bericht, dat Jan Bart tot vlootkapitein bevorderd was.
Drie maanden daarna, den 13 October 1689, zegent de pastoor van St. Elooi de huwelijksreis in van Jan met Jonkvrouwe Tugghe. Een huwelijk dat heel Duinkerke op de been brengt en aan 't hof zelf met hartelijke goedkeuring wordt begroet. Jan is niet alleen vlootkapitein, maar ook een der voornaamste poorters zijner geboortestad geworden.
|
|