| |
| |
| |
[XIV]
IN DE DUINKERKSCHE zeemiddens heerscht een futlooze stemming. Onbehaaglijk en kribbig en gedrukt. De wapenstilstand werd nochtans geteekend. Maar precies die voorboodschap van den vrede, die door het verdrag van Nijmegen zou bezegeld worden, was aanleiding en oorzaak van de onrust, die allerwegen merkbaar was.
Duinkerke, immers, leefde van de zee, floreerde met en door de kapers. Reeders, handelaars en makelaars maakten fortuin; neringdoeen ambachtslieden verdienden meer dan ruimschoots hun brood; tappers en herbergwaarden deden gulden zaakjes; winkeliers en goederenbeschikkers hadden, het jaar door, de handen vol en de arnbtenaars streken boven hun loon, aanzienlijke buitenkansjes en niet te versmaden fooien op. Ze leefden er prinselijk mede, waar ze anders, met moeite, de twee eindjes aan elkander konden knoopen.
Door het sluiten van den vrede, zou vóór dit alles, een stokje gestoken worden. Het wapenstilstandsverdrag liet reeds zijn nadeeligen invloed gelden. Verschillende schepen werden uit de vaart getrokken en kaperkapiteins liepen met de handen in de zakken, als verloren op de kaaien. De groote kaapvaart met de uitzonderlijke winsten, werd grootendeels lamgelegd. Er was nog wel de strubbeling met Spanje en de Hansesteden, die een tijdje
| |
| |
voortduren bleef, maar dit leverde slechts klein wild op en buit die 't zout in de aardappelen nauwelijks vergeldde. En Spanje en de Hansesteden legden er ook het bijltje bij neder, zoodat ten slotte de kapers gedwongen walmenschen werden en een stilstand van zaken intrad, die iedereen, in geldelijk opzicht, benadeeligde. Men kon weliswaar, tegen een duwke, maar men ontbeerde de bedrijvigheid en zenuwachtige gejaagdheid in de levensverdienste.
Voor enkelen was daar nog wat anders. Het laatste lapke Vlaamschen grond van den Westhoek lag op zijn reeuwstrooi. De inlijving was een voldongen feit geworden. En bij allen stond het vast dat deze inlijving bestendig zou wezen. De Vereenigde Provinciën hadden zich tevreden gesteld met het vroeger bezit te handhaven.
In gezamenlijk overleg met Spanje, werd een gedeelte van Vlaanderen aan den Franschen koning afgestaan. En door dezen laatste zou niets onverlet worden gelaten om, onder de beschutting van Duinkerke, - poort en sleutel van de Noordelijke en van de Vlaandersche zeeën, - het ingelijfd bezit tegen gebeurlijke vervreemding of afvalligheid te beveiligen. Duinkerke, de Vlaamsche zeestaa bij uitstek en het ommelandsch gewest, waren thans voor verdere Vlaamsche opleving, verloren grond geworden. Vele burgers maakten er, weliswaar, geen zwaar hoofd in. Ze zouden hun alledaagsch bestaan voortleven, zooals dat trouwens reeds honderden jaren het geval was geweest. Onder Spaansch of onder Fransch beheer, 't bracht weinig verandering in hun levenswandel en handel. Ze bleven in de oppervlakkigheid van hun zakenschap voortboeren, om geld te verdienen en weeldige dagen te slijten. Strijd om eigen aard en wezenheid: goed voor een handvol denkers en dweepers, dichters en droomers. Voor hen was 't iets heel abstrakts, dat geen
| |
| |
brood op tafel bracht en geen wijn in de gezelschapskamer. Ieder zijn gading, trouwens. Men leefde betrekkelijk vrij en het nieuwe regime kon heel goed de vergelijking met het oude doorstaan. Hun Roomschheid werd aan geen banden gelegd. Integendeel!
Op vinniger en tevens meer soepele wijze, werd ketterij van protestantisme en jansenisme uit 't openbaar leven geweerd. In dit opzicht was er wellicht verbetering waar te nemen, want aanhangers van deze sekten konden nergens binnengeraken. Op de grens van hun gebied hadden het Calvinisme en de Reformatie den fakkel doen laaien. Hun gewest en hun bezit hadden er onder moeten lijden en boeten. Was dit niet het oorzakelijk begin van hun verscheurdheid geweest? Dat de Fransche koning er munt had uitgeslagen om zijn streven naar de groot-politieke uitbreiding te dienen, wat konden ze er ten slotte aan verhelpen? Hun gewest betaalde het gelag, niet uit eigen beweging of vrijwilligen afstand of toenadering.
Zij hadden hun man en hun macht gestaan en werden door vriend en maagschap in den steek gelaten. Om uiteindelijk den vestingsgordel uit te maken van een nieuw rijk. Op enkele uren afstand, deed een andere macht hetzelfde met een ander gedeelte van het land. Langs beide kanten leefden ze steeds in de vesting van de verdediging of van den afweer. En op de vestingen worden de zwaarste slagen geleverd. Het noodlot had gewild dat ze tusschen aambeeld en hamerverzeild geraakten. Wat konden zij eraan veranderen, nu de Vereenigde Provinciën zelf den nieuw geschapen toestand als een afgedane zaak hadden beschouwd en bezegeld?
In de zeemiddens echter neep het op een andere wijze. Het eigen leed voelt men het best. Matrozen en visschers werden op de inlijvingsrollen gebracht. Willens nillens, moest ook het bloed zijn aandeel leveren in de verdedi- | |
| |
ging van het nieuwe rijk. Van nu voortaan zouden de dekreten met meer strengheid worden toegepast. In den verleden oorlog had men zoo nauw niet toegezien en tusschen de breed opengezette vingers kon men aan den gedwongen zeedienstplicht nogal gemakkelijk ontglippen. Steunde men door het kapersbedrijf, op zijdelingsche wijze, de oorlogsmerken van den vorst, men bleef toch vrij. Thans zou dit alles veranderen.
Verschillende kaperkapiteins hadden zelf reeds hun aanmaning gekregen, om als eenvoudige bootslui hun termijn op de staatsschepen, te volbrengen. Dat het niet zonder stoot of slag zou gaan, stond vast. Want waren die ruwe eenvoudige mannen niet warm te maken voor gaafsche volksbegrippen, ze kenden en waardeerden, in hooge mate, al de voordeelen die verbonden zijn aan de wilde vrijheid. En hiervan zouden ze, zoo maar goedsmoeds, geen afstand doen. Was godsvrede een woord, zeevrijheid was er een ander. Maar de vooruitzienden zagen toch in, dat langzamerhand die natuurlijke weerbarstigheid de vleugels zou worden gefnuikt, en in de pijnlijke afzonderingsuren dubden ze bij zich zelf, over het feit welk standpunt zij, ten slotte, het best zouden innemen: zwatelaar blijven op zee, zwatelaar in staatsonderhoorigheid, of hun kans onder het nieuwe regime wagen en trachten zich zelf te blijven. Zich zelf te blijven, om elk op zichzelf, te arbeiden aan de redding van wat nog te redden viel.
Uitstekende Vlaamsche zeemannen hadden onder Spaansch beheer aanzienlijke ambten weten te verwerven. In die ambten wisten ze de rastraditie hoog te houden en hun voorbeeld staalde en sterkte generaties, jaren en jaren ver, in hun eigendommelijke landaard- en volksverzuchtingen. Wat bewerkstelligd kon worden onder Spaansch beheer, zou ook, onder het nieuw regime
| |
| |
niet tot de onmogelijkheden behooren. Wie het dichtst bij de zon zit, warmt zich het best en de afstraling van de opgevangen weelde, kon niet anders dan de eigen gemeenschap te nutte en te goede komen. Het mocht trouwens toch ook niet ontkend worden. Het nieuwe regime was tegenover het zeevolk, in 't bijzonder, mild gestemd. De koenheid van den Vlaamschen matroos, de eerlijkheid en de kunde van de Vlaamsche kapiteins, werden naar waarde geschat en beoordeeld. De Duinkerksche kapers stonden bij het staatsbestuur hoog en voortreffelijk aangeschreven. Bij vooraanstaande en aanzienlijke mannen genoten ze waardeering en boezemden ontzag in.
Jan Bart had het in de laatste maanden, persoonlijk, meermaals kunnen ervaren. Met Vauban had hij hartelijke betrekkingen aangeknoopt. Vauban had hem opgezocht om allerhande inlichtingen, aanwijzingen en raadgevingen in te winnen over waterstand in de haven, over passendiepte, over weerstandsmacht aan vloed en ebbe, over verplaatsingsverschijnsels van zandbanken en vervloeiïng van vaargeulen. En Vauban had de nauwkeurige juistheid der gegevens weten te waardeeren.
Van Vauban vernam Jan ook zaken die hem in zijn meening versterkten dat Duinkerke, voor geen macht en geen goed ter wereld, nog zou prijsgegeven worden. Vauban maakte Duinkerke tot een ontzaglijk bolwerk, dat zoowel langs land- als langs zeezijde oninneembaar moest wezen. Schansen en vestingen, waterwerken waarvan de omvang en de belangrijkheid iedereen met bewondering en verbazing sloegen, werden uit grond en zeevlakte getooverd. Staketsels, rijsbankforten, vlotkommen, aanlegkaaien moesten Duinkerke niet alleen tegen overval beschermen; maar tevens de stad doen uitgroeien tot een zeehandelscentrum, dat alle andere Vlaamsche kuststeden met ondergang zou bedreigen. Het kapersnest van
| |
| |
| |
| |
vroeger zou tevens de verdedigingszetel worden van een heel nieuw rijk.
Jan bevroedde maar al te wel dat het alles den rijkdom en tevens den ondergang van het gewest voor gevolg kon hebben. Rijkdom in stoffelijk opzicht, verval en ondergang van het geestelijk bezit en het volkserf. En gewoonlijk gaat het laatste onder het eerste te loor. Althans in de middens die de stoffelijke weelde als de bekroning van een levenstaak aanzien en de zorg en 't pijnen voor hoogere en meer verheven doeleinden, aan droomers en dweepers overlaten.
In het kosmopolitisch karakter van de wilde havenstad, waren deze laatsten echter zeldzaam. Ze leefden in afzondering, omdat het meevoelen met de gemeenschap der alledaagsche menschen, voor hun levenbeschouwing, een onmogelijkheid bleek te wezen. Hun laatste toevlucht was de gilde van de edele dichtkunst.
Onder het patroonschap van St. Michiel, beschut door de kernspreuk: Verblijdt u in den tijd, en prat gaande op de schoonheid van hun blazoen, waarop de carssouwbloem straalde, voelden de confraters zich veilig om hun verborgen vaderlandsche gevoelens lucht te geven in dichterlijke bespiegelingen en onschuldige rijmwerken. Ze vergaderden plechtig in hun lokaal van de Kaaistraat, waar enkele voorname ingezetenen, geestelijken, rechtsgeleerden en een paar chirurgijns troonden midden rijp en groen, laatdunkendheid en ijdelen waan.
Geroepenen en uitverkorenen met kelen die zwollen onder den wijn en neuzen die rood uitkarbonkelden. Mannen die den boog van de beslommering kwamen ontspannen in 't broederschap van de poëzie en de frissche koelheid van volle glazen zwaar bier. Aanvoer van veel aarde aan den vaderlandschen dijk kon men, bezwaarlijk van hen verwachten en revolutionnaire neigingen konden
| |
| |
onmogelijk in hun vreedzame harten en beschouwende zielen ontluiken. Hun temperament was trouwens niet van staal. Maar deze verdienste hadden ze toch: de taal in eere en aanzien te houden en te doen voortleven. Alles wel ingezien, mocht die verdienste ook het gewoon volk van stad en havenkwartier aangerekend worden. Naargelang de tijds- en feestomstandigheden het vereischten, vertolkten de eenen, hun gevoelens op sierlijke wijze en lauwerden kransen om het hoofd van den begenadigde, terwijl de anderen, in doodgewone dagelijksche doening, onbewust hun hart en hun ziel lieten spreken.
Jan Bart hoorde bij de eersten niet thuis en was, als persoonlijkheid, ver boven de anderen gegroeid. In den volkschen grond stond hij met zijn twee beenen, maar was uit de onbeholpenheid en de alledaagschheid ontsnapt. Hij was een uitblinker geworden in zijn midden en zijn bedrijf. Zijn kundigheden over zee, zeevaart en kapersaangelegenheden had hij bij en door zich zelf verworven. Bij zijn medeburgers stond hij in aanzien en vertrouwen. Door zijn zeevolk werd hij op de handen gedragen. De eigenschappen van ras en volksgemeenschap bezat hij in hooge mate. Hij was rondborstig en recht voor de vuist; onder de ruwe schors schuilde een gulden en een dapper hart. Onversaagd en koen, maar hij breidelde die gaven in het weten van zijn kennis. Door zijn forsche gestalte, door zijn uitzonderlijke sterke lichaamskracht boezemde hij tevens ontzag en vrees in. Hij voelde en wist zich heelemaal anders dan de gewone doorsneêzeeman. Trotsche hoovaardigheid was hem vreemd, maar fierheid om de vaste zekerheid dat hij uit den sleur was geraakt, gaf hem het bewustzijn van een bedrijfswaarde, die hem aanzien en macht kon bezorgen. In het verleden had hij bewezen hierop recht te hebben en aanspraak te mogen maken. Wat zou er thans uit den nieuwen staat van
| |
| |
zaken voortvloeien? Hij voelde zich een soort hoofdman zonder bezit en zonder werkveld. Oorlog kon het nog wel worden, maar in afwachting was hij er den man niet naar, om de duur gewonnen centen in laksche onwerkdadigheid, te verteren. Hij bezat geen temperament om te rentenieren en geen talenten om ze ongebruikt te laten.
Terwijl hij de stad rondslenterde, zag hij de mannen van Vauban, overal, aan 't werk. Koortsig aan 't werk. 't Was werkelijk gemeend: de Koning zou Duinkerke niet meer loslaten. Nijmegen had een voorloopige staatkundige beschikking voor goed bestendigd. Vauban beveiligde den buit. Uitwijken? Wat hij voortijds in de gemeenschap en in zijn eigen gezin had zien gebeuren, vond thans geen plaats meer. Men bleef de kat uit den boom kijken. Zooveel te meer omdat men ervan overtuigd was dat al die ontzaglijke havenwerken, die men aan 't uitvoeren was, een nieuwen bloei voor gevolg konden hebben.
Voor Jan was zijn godsdienstige overtuiging dan nog een onoverkomelijk beletsel. In de Vereenigde Provinciën weerde men de Roomschen uit de vooraanstaande en verantwoordelijke ambten, net als men hier het met de protestanten deed. Men kon zich wel in een of anderen zin ‘bekeeren’, maar zulke geloofsverzaking stuitte hem tegen de borst. Schijnheiligheid was het meestal om in ambtsbediening te geraken. Bij de eerste de beste gelegenheid verzaakte men, blijmoedig, den nieuw aangenomen godsdienst en kwam men naar den ouden schaapstal terug.
Voor Jan echter, was zijn godsdienstige overtuiging geen ruilings- en geen handelszaak. Anderen mochten van geloof veranderen als van hemd, hij zelf voelde er niets voor, Verschillende malen hadden Vauban en hij over al deze zaken van gedachten gewisseld. Vauban,
| |
| |
trouwens, bevond zich een beetje in het geval van Bart. De beide mannen hadden het, van hun prille jeugd, hard te verduren gehad. Vauban was weliswaar van adellijke afkomst, maar op tienjarigen ouderdom stond hij als wees alleen, verlaten en arm op de wereld. Pastoorsknecht geweest om onderwijs in vergelding van zijn werkprestatie te verwerven. Door eigen arbeid had hij zijn eigen weg gemaakt om het tot algemeenen overste van alle vestingswerken te brengen. Elk in zijn vak waren ze den maatschappelijken ladder, terd na terd, opgeklommen. Net als Jan, hield hij er zelfstandige begrippen op na. De koningen zijn wel de meesters over het leven en de goederen van hun onderhoorigen, had hij zoo dikwijls gezegd, maar nooit over hunne denkwijze. De innerlijke gevoelens ontsnappen aan hun macht.
Dat moest Jan nu maar onthouden. In het nieuwe staatsverband, was hij een onderhoorige maar kon toch goeie Vlaming blijven. Al wel geredeneerd, maar Jan is niet zoo zakelijk en zoo spitsvondig aangelegd. Toch niet in dit opzicht. Wat hij meent, meent hij oprecht en schikt er zijn daden en zijn levenswandel naar. Dagen en dagen naéén leeft hij in tweestrijd met zichzelf. Nicole vindt hem zoo ongedurig, zoo wispelturig, zoo zenuwachtig. Hij wordt heelemaal anders dan ze hem tot nog toe heeft gekend. Ja, ja, ze weet en beseft het wel. Eenvoudige matroos gaan worden op een staatsschip: niet zoo'n plezierig vooruitzicht. Maar daar zullen ze de verdiensten toch ook weten naar waarde te schatten. Matroos blijft hij niet en blijft hij het, dan wordt hij na de klas, weerom zelfstandig man en kapiteinvaart zal er dan voldoende voor handen wezen.
- Om binnen de vier jaar, dan nog eens te herbeginnen, bromt Jan.
Wat hij zich toch in het hoofd steekt! 't Ware wellicht
| |
| |
voordeeliger zich zelf bij de marine aan te meldea. Er zit zeeras en zeebekwaamheid genoeg in hem, om ook in deze nieuwe bediening, zijn weg te maken. Ze zijn nu eenmaal bij een groot rijk terecht gekomen, 't kan toch geen beletsel wezen om, ook dààr, groot te worden. Precies dat, denkt Jan, 't Maakt hem kribbig.
Hij gaat wandelen. Hij wandelt veel tegenwoordig. Hij wil zijn muizenissen laten uitwaaien. En gedurende die wandelingen is 't een bestendige strijd. Werktuigelijk drijven aanleg en zeeaard hem de kaaien op. Reeders en makelaars zijn druk in de weer. Niet voor vaartaangelegenheden, maar om den opgedanen, opgestapelden en ingemagazijnden buit, voor verderç likwideering te schiften en uit te makelen. De pakhuizen zitten proppensvol. 't Is nu een ledige tijd, maar best geschikt, om dit alles, langzamerhand, te gelde te maken. Zakenmannen weten, uit alle toestanden, profijt te trekken. Jan ziet den oogst van de gulden dagen, in stapels, de ruimten vullen. Het grootste aandeel werd door hem daarin gebracht. Hij kreeg zijn loon. Maar ook niets meer dan zijn loon.
De makelaars zullen ervoor zorg dragen dat het aandeel der reeders wel verdubbelen zal. Wat kennen makelaars en reeders anders dan geld? Geldweelde schittert in hun oogen, glanst op hun wezen en 't verhandelen van het duimkruid heeft hun vingers tot grijptangen gekromd. Geld heeft kleur noch geur. Alleen waarde en bedrag.
Een zekere welstand is niet te onderschatten noch te minachten. Maar de ongebreidelde zucht naar 't geld en den rijkdom dooft alle edele gevoelens en rijt ziel en hart open en kapot. Wie onder die reeders en die makelaars denkt nu aan zijn verhakkeld, zijn vernield en doodbloedend vaderland? Hebben die menschen wel een vaderland? Ja, denkt Jan. Maar dan een vaderland dat in een lijnwaadzak steekt, die rinkelt van 't goud, of in
| |
| |
saamgebonden papieren in den verdokensten hoek van een brandkast zit opgepropt. Aan zoo'n bedrijf werkt hij mede! Om uw hart uit weerzin in uw keel te voelen kroppen.
Nicole zou gelijk kunnen hebben. Zeeofficier bij de marine is toch een edeler baantje. Men bewaakt, beschermt, verdedigt iets. Wat anderen, verantwoordelijken en staatspersonen, lieten te loor gaan, kan op zee nog gaaf gehouden worden. Als men gezag erover heeft. Met dit doel arbeiden in een vreemd staatsverband is misschien de beste onder de slechtste oplossingen. Anderen gingen hem voor. Heeft hij zijn zelfstandigheid niet gehaald uit de traditie door die anderen overgenomen en voortgezet? Spanje of Frankrijk: deeg uit denzelfden trog. De vorm van het brood kan de voedselwaarde niet goed maken. Die voedselwaarde helpen behouden, da's ten slotte, de eenige zaak. Zou hij zeeofficier worden of kaperkapitein blijven?
Kapermatrozen groeten hem rechts en links. Ze lanterfanten de haven langs. Gaan hun verveling in de ontelbare kroegjes verdrinken. Schoon volk, dat zwatelt op zee. Den walkant zoeken ze slechts op om een, haast dierlijke, afwisseling in hun tobbersleven te betrachten. Drank en vrouw. Zijn ze te misprijzen? Neen, beslist neen! Wel te beklagen. Wie immers kijkt naar hen om? Uitgebuit en uitgezogen, zijn ze nog slechts aangeworven materieel om anderen te verrijken. Ze bezitten alleen nog de zee in volle vrijheid. Hun dagen, hun nachten, hun heele leven verslijten ze op zee. Alleen hun menschelijke drift aast op het land. Voor hen deed hij zijn best. Dat mag hij getuigen. Want ze zouden hun vel liever laten afstroopen, dan hem onwillig te zijn.
De naam van de heele familie Bart, is, in de Duinkerksche kapersmiddens, op en top populair geworden.
| |
| |
Dat weet hij, maar dat stelt hij, voor de zooveelste maal vast, nu hij De Wilde Zee, de herberg van het zeevolk, voorbijwandelt. Daar moeten een paar zeelui hun verveling zitten te verdrinken en te verklinken. Het refreintje van een welgekend liedje galmt tot hem door. Zelfvoldaan luistert hij aandachtig een oogenblik toe, want de volksche verheerlijking van het bedrijf en naam kan hem niet onverschillig zijn. En neuriet hij zelf al 't refreintje niet mede?
Al die willen te kapren vaeren,
Moeten mannen met baerden zijn.
Jan, Pier, Djoren en Corneel,
Die hebben baerden, die hebben baerden!
Jan, Pier, Djoren en Corneel,
Die hebben baerden, wij vaeren meê!
Hij moet even glimlachen. Wrijft de palm van zijn hand over zijn gladde kin. Den baard draagt hij niet. wel den naam! Prachtige kerels allemaal. Om hen op de handen te dragen. Nu moeten die mannen, beurtelings zoo één zoo al op de klasrollen. Een diensttermijn op staatsschepen wordt verplichtend om schipper te worden. Moeten zijn kerels, allen, zonder roer of richting, in het nieuwe midden, noodeloos ontaarden? Zal hij bij het overschot blijven, dat na gedanen dienstplicht, ook uitschot zal wezen, of roept de stem van 't bloed hem niet tot dienstschap en bescherming op? Waar zal hij best zijn zending vervullen? In kaapvaart of in staatsambt op zee?
De zee! Wat trekt ze hem aan. Wanneer hij het hoofd omwendt, dan weet hij, dat op enkele stappen Noord-Oost en Zuidwaarts, een bolwerk van vestingen de stad omsnoert, de stad omgordelt om haar tegen landgevaar
| |
| |
en landinpalming te beschermen en te beveiligen. De stad behoort de zee. Hij moet op zee. Ook zijn magneetnaald wenkt en wijst steeds naar 't Noorden. Daar is zijn vaderland. Heeft hij er wel een ander? Kennen al de menschen uit kaai- en havenkwartier een vaderland? Neen! ze kennen alleen de zee. Een paar maanden vóór den wapenstilstand, breulde het alhier van vreemd zeevolk, Oostendsche en Zeeuwsche bootslui, die kapersgelegenheid kwamen opzoeken, omdat er spraak was dat ook de Engelschman het te verduren zou krijgen. Ook die duizenden zochten hun gemeenschappelijk vaderland terug op. Op het land voelt Jan zich als een ontwricht man. Aan wal is hij een onttakeld schip. Tot welken zeeman zal en moet hij ten slotte uitgroeien?
In de laatste twee jaren is de heele haveninrichting grondig gewijzigd. Dat merkte hij zoowel niet als hij met zijn buit geregeld binnenzeilde. Maar nu kan hij alles, met aandacht, nagaan en gadeslaan. Vauban heeft werkelijk wonderen verricht. De Scheurbank werd doorgegraven, om een nieuwe vaargeul en een breed vaarwater tot stand te brengen. Weerszijden is die geul, tegen ophooping en aanspoeling van zand, beveiligd door een dubbele rij van staketsels, die al maar aan, honderden meter ver in zee, uitrekken. Sluizen zullen toegang verleenen tot vlot- en handelskommen. Vestingen en waterschansen rijzen, weerszijden de staketsels, uit zee op.
In de nabijheid van een droogdok heeft meesterscheepstimmerman Heindrikx een reusachtige werfzate ingericht. Binnen enkele dagen loopt een nieuw, groot schip van stapel en een ander staat al in zijn spanten. Jan bewondert en keurt den sierlijken romp van het klaargekomen schip. Hij is kenner! Baas Heindrikx verdient een pluimpje. Zulke schepen in mekaar steken in zoo'n slappen tijd! Dat moet Jan niet blindelings gelooven. Werk
| |
| |
is er genoeg. Wat vervaardigd wordt, werd op voorhand besteld. Hij kreeg opdrachten van de marine. Mogelijks voert Jan nog dit schip naar zee! Een nieuw type van halfzwaar fregat: jacht- en bewakingsschip. Een oorlogsbodem voor een ervaren kapitein. Heindrikx zou danig verheugd zijn, moest het schip onder bevel komen te staan van kapitein Jan. Dan is hij zeker dat nog andere bestellingen zullen volgen. Want een goede kapitein ziet alles. Niets is immers volmaakt op de wereld en aan de beste schepen zijn er wel gebreken te ontdekken. Goeie kapiteins zullen ze vinden en de noodige verbeteringen doen aanbrengen. Kapitein op en keurder van een oorlogsschip, wat zou Jan er wel over denken? Jan denkt wel na, maar weet waarachtig niet welk besluit hij zal nemen.
De zee roept en lokt hem ongenadig, maar er zijn richtingen die zuid en noord wenken. Het kapersbedrijf heeft toch ook zijn schoone kanten. Dat neemt baas Heindrikx gereedelijk aan. Maar een vlootbediening is beter. Vast loon, minder beslommering, vooruitzicht op bevordering. Voor Jan komt bevordering van zelfs. En dan glorie en roem! Eerste rangsman in stad- en havenmiddens. En vrienden en kennissen aan een treffelijk baantje kunnen helpen. Kunnen de schoone kanten van een kapersleven tegen dit alles opwegen? Volgens Heindrikx is twijfelen uit den booze. Maar denkt Heindrikx niet veeleer aan het belang van zijn eigen zaak, dan aan de toekomst van Jan en den roep van zijn volk?
In de stad heerscht de bedrijvigheid van een rumoerig gonzend hommelnest. Vijftien duizend man werden hierheen geroepen, om Duinkerke tot oorlogsarendnest uit te bouwen. In de haven werrelt het al dooreen. Zwermen mannen diepen beddingen uit. De spaden blinken in het grijze slijk. Langs looprechters voeren kruiwagens de vette aarde tot dijken op. Binnenlanders en zandkoggen
| |
| |
kruisen, in heen- en wederkeer, midden geroep en getoet, door de havenwateren. Slijkbarken worden naar zee getrokken. Op groote vlotten, staan ploegen arbeiders de zware ijzeren hijschblokken te hanteeren. Door middel van kabels die door schuifloopen krinkelen, halen ze de blokken, in breeden zwaai van armen en lijven, tot boven de staketselpalen, laten dan de gewichten neerbonzen op den kop van de balken. De hijschroepen galmen van vlot tot vlot, de kloppen dreunen en doen het gebinte in den grond zinderen en sidderen.
Op het water en langs de dijken lijkt het een wriemelend mierennest. Alles schijnt door mekaar te loopen om den boel in het honderd te sturen. Maar ieder spade kent haar steek, ieder kruiwagen weet zijn weg, ieder klop heeft zijn doel. De boel vlakt effen tot sluisvloeren; breedt uit tot schuilplaatsen waarboven wallen zoomen; strekt naar de zee in een gewerrel van dukdalven en eiken kepers, die een monding zullen vormen en een diep zeegat openhouden; groeit uit tot bolwerken waarop vuurmonden have en bedrijf en stad zullen beschermen en lichtseinen zullen stralen om de schepen naar veilige reede te brengen; rijst omhoog tot rechte kaaimuren, waar aanlegbollaards ingemetseld worden en ijzeren ladders inklauwen; effent zich tot langwerpige aarden damborden, waarop loodsen, kantoren en pakhuizen in de lucht zullen striemen.
Jan voelt zijn bloed in zijn polsen slaan. Mooi werk inderdaad. Dat is niet te ontkennen. Maar werk dat de teloorgang van dit Westhoekje van den Vlaamschen grond zal inluiden. Aan niemand wordt Duinkerke nog afgestaan. Zijn vaderland krijgt een nieuwe bestemming en een andere beteekenis. Wat zal er van de rest overblijven, van de ziel en van het hart? Zal het nieuwe kleed de ziel toedekken, voor goed?
Jan is het kantoortje van Vauban binnengevallen. De
| |
| |
groote baas is ergens op de werken. Ongetwijfeld aan het uiteinde Van de staketsels. Over vlotten, langs brugplanken, doorheen gebintenstrengelingen bereikt Jan het havenhoofd. Aanschijn en aanschijn met de zee. Vauban zit, in een roeiboot, met wijdopengevouwen plannen op de knieën en Jan neemt, op het middendwarsplankje, plaats. Waarom moet hij Vauban, in zijn drukke bezigheden, komen storen? Ja, dat weet hij zelf niet. Een innerlijke drang bracht hem hier.
Prachtig najaarsweder, meent Jan, om 't gesprek aan te knoopen. Ja, 't kan niet beter, 't is noodig ook, want binnen een jaar, moet alles kant en klaar wezen. Dan komt de koning, met zijn hof, Duinkerke in zijn nieuwen stand bezichtigen en bezoeken. En Vauban wil eer halen van zijn werk. Jan denkt even na. De koning die zijn nieuw land komt schouwen; Nijmegen; versterkingen; koninklijk bezoek. Samenloop van omstandigheden die het wezen van een streek, van een stuk land, in een nieuw raam moet passen.
- Dan komt ook de vloot, zegt Vauban, met de bodems die meer dan zestien voet diepgang halen en langs de kaaien, dààr aan het oud kasteel, zullen aanleggen. Wellicht voert ge een dezer schepen, kapitein. Met zoo'n schip de nieuwe geul binnenvaren, iets voor u, Bart.
- Voor mij? Maar wie zegt dat?
- Gril mijner ingeving, Bart. 'k Bedrieg me haast nooit in zulke gissingen. En dat ware toch geen mirakel!
- Wie weet, meester Vauban.
- Kom, kom, Bart. Ge zijt niet in de wieg gelegd om een doodgewone kaperkapitein te blijven. Gij zijt uit het hout gesneden, waaruit De Ruyter en Tromp zijn gegroeid. In uwen Westhoek, kunt gij een De Ruyter en een Tromp evenaren.
Waarom laat Vauban, op dezen stond, die admiraals- | |
| |
vlag van de Theems, hier nogmaals, op uitdagende wijze, voor zijn verbeelding wapperen? Den nacht van den Neptunus zag hij ze ook. Vertrek- en keerpunten in een menschenleven.
- Maar, dan moet men in de marine, Vauban.
- Natuurlijk. Met of tegen uw zin komt ge daar toch terecht. Veel vrijen tijd thans, Bart?
- Zooals ge 't merken kunt.
- Mooie gelegenheid, om wat Fransch aan te leeren. Dat het u tegen de borst stoot, weet ik. Maar ziet ge, ik leerde wel Vlaamsch. Talenkennis maakt menschen rijker en meerderwaardig, 't Heeft geen ander bedied. Weten te beletten dat anderen, uw huid, in uw bijzijn, zouden verkoopen. Met talen aan te leeren, doet ge geen afstand van denkwijze.
- Kunt gelijk hebben, meester Vauban.
Op de kalme golving van het water, deint de roeiboot zachtjes tegen het paalwerk aan. Vauban wipt op een vlot, geeft enkele dienstaanwijzingen; stapt terug de boot in en doet de roeiman, naar de Rijsbankversterking varen. Hij wuift nog even Jan toe, die tusschen het paalgebinte in de richting van de kaaien verdwijnt.
Aan wal gekomen, voelt. Jan een onweerstaanbaren lust om eens uit te waaien. Hij loopt de duinen in. De eenzame rust en de tronende kalmte van het duingebied doen hem goed en deugd. Neerslachtig is hij niet, maar een stille weemoed grijpt hem aan. De zoele mildheid van de oneindigheid die hem omringt, zijpelt berujting in zijn hart en gemoed. Onwilligkeurig duwt hij met den rug van zijn hand de weekheid terug, die in zijn oogen schiet. Die waargeworden teergevoeligheid welt op uit het diepste van zijn innerlijk wezen en kan zoo plots en zoo spontaan een ruwe zeemansborst omwoelen, die anders onvermurwbaar is. De opgekropte twijfel vervloeit geleidelijk en
| |
| |
langzamerhand in een kalme zekerheid van bewust zelfvertrouwen. Hoe 't alles ook moge uitdraaien, zich zelf zal hij blijven, in de schoone eenvoud van het rasgevoel dat hij, als een kleinood, alleen nog te bewaren heeft.
Doorheen de versterkingen en de vestingen die allerwegen opgeworpen worden, bereikt hij het Kapelleke. Het Kapelleke wordt uit de omheining voor de gemeenschap afgesloten. Slechts een paar visschersvrouwen, uit dit stadskwartier, bidden met wijdopen armen voor het houten Mariabeeldje. Tusschen de vingeren van de rechterhand, glibberen de kralen van hun rozenkrans. Rustige stilte en innige vroomheid vullen de enge ruimte. Jan knielt op een ruw houten bankje. Veel malen is hij hier reeds geweest. Om bescherming te zoeken vooraleer zee te kiezen; om te danken na behouden wederkomst. Wat heeft hem thans het Kapelleke doen binnengaan? Hij blijft voorloopig aan wal, weet dat alles met hem en met de zijnen wel gaat. Hij bidt ook niet, maar staart recht vóór zich uit. In die blik ligt de vertolking van zielsaandoeningen, die als een zachte pijn door zijn vleesch steken en hem lichtjes huiveren doen.
Wassen kaarsen knetteren in den kroonluchter van den driepikkel. Andere kaarsen liggen in een bakje, dat op een tafeltje staat. Zachtjes, om de biddende vrouwen niet te storen, schrijdt Jan, op de toppen van zijn teenen op den kroonluchter toe. Hij steekt een kaars aan die hij uit het bakje heeft genomen, punt haar op een der houten pinnen vast. Hij laat een dik muntstuk in het gleufje van het blokje glijden. Omzichtig, haast schuchter, schuift hij 't Kapelleke uit. Op het pleintje blijft hij een stondeke stilstaan om diep adem te halen. Weer moet hij met den rug van zijn hand de weekheid in zijn oogen terug duwen. Of veegt hij een zware traan weg, die aan zijn wimpers biggelde? Uit zijn broekzak heeft hij zijn kort
| |
| |
pijpke boven gehaald. De trouwe kameraad in de lastige en harde uren.
Langs den Leugenaer belandt hij in het stadsmidden. Aan het raadhuis loopt hij reeder Omaer tegen het lijf. Die gebruikt thans zijn betrekkelijk vrijen tijd om een nieuwen buit na te zitten en in te palmen. Hij wil het raadhuis binnendringen om als veroveraar, in 't magistraat, een schepenbank te bezetten. Reeder spelen in de politiek, kan nooit geen kwaad, vooral nu niet. In een nieuwen tijd moet men immers trachten vooraanstaande ambten te bekleeden. Men weet dan welke nieuwsjes in de bussen terecht komen. Het eerst erbij zijn om er het meest profijt uit te trekken. Zaken zijn zaken.
Vertrouwelijk kan hij Jan reeds mededeelen, dat het zoolang niet meer zal aanduren vooraleer er nieuwe vaart openkomt. Hij ziet toch wel, dat Duinkerke de stapelplaats van 't Noorden wordt? De Spaansche handel met Vlaanderen moet naar Duinkerke overkomen. Terzelfdertijd kan er ook op den rug der Turken en Algerianen wat gevrijbuit worden. Echter, een ingewikkelde en moeilijke zaak. Het staatswezen wil wel schepen afstaan, maar het risico niet deelen. Dat gaat toch immers niet! In oorlogstijd moet men met risico's rekening houden. In vredestijd echter mag men geen risico op zich nemen. De verdienste is te gering. Toch ook uw meening, Kapitein Bart?
Zijn meening! Omaer vraagt naar zijn meening! Uw hart is een steen, Omaer; reeders zijn roofvogels en geldgieren van de zee. Geld! Geld! Om het te bedonderen, Omaer. Daarvoor draait hij, op dit oogenblik, zijn hand niet om. Als Omaer, op 't raadhuis zal zetelen, dan zal hij ook, zooals zooveel anderen, hem den eerewijp kunnen aanbieden, omdat hij een buitengewoon koene daad heeft verricht; aanzienlijken buit heeft opgebracht. Omaer in plechtig staatsiegewaad dan nog. Het ventje
| |
| |
kan hij tusschen duim en wijsvinger doodnijpen als een vlieg. En dat spelt de anderen de les, omdat het hoopen geld bezit, door die anderen, kaperkapiteins en kapermatrozen, ten kosíe van hun leven, voor hem aan wal gebracht! Zijn meening? Dààr! Hij vermondt ze weliswaar niet luidop, hij beredeneert die zienswijze, maar zoo bij zich zelf en voor zich zelf. Omaer echter, kan uit het oogenspel en de lippenplooi van Jan wel raden wat zijn meening te beduiden heeft.
's Avonds gaat hij bij vader, Baas Gouthiere, zijn dagelijks pintje drinken. Ze komen er nog allen, de oude klanten, regelmatig een paar uurtjes verslijten. Hun frakken aan den kapstok hangen, een oogenblikje boven het vuur hun handen warmen, om dan, in kring, gezellig ondereen gezeten, paffend aan hun lange steenen pijpen en profijtelijk hun potjes pakkend, de nieuwsjes van den dag en de gebeurtenissen van den tijd te bespreken. Nieuwe verbruikers hebben het gezelschap doen aangroeien. Baas Gouthiere heeft al meermalen zijn inzicht te kennen gegeven zijn zaakje over te laten. De waardin sukkelt met haar gezondheid, de dochters zijn uitgetrouwd en in het leven heeft Gouthiere zelf, op meer dan welvoegelijke wijze, zijn deel gestaan.
Jammer dat Jan het vertikt, baas en kapitein aan wal te spelen! Het is niet te begrijpen dat er menschen gevonden worden die het avontuurlijk en gevaarlijk leven op zee, boven een rustig en welstellend baantje in de stad verkiezen. Geen muizenissen meer in 't hoofd, een rond dagelijksch inkomen en afleiding genoeg om alle kommernissen te vergeten. Daarbij zouden zijn ondervinding en zijn kaperskennissen hem een reederschap kunnen bezorgen, dat tellen zou. Een mesje dat op zoo'n perfekte wijze langs beide zijden snijdt, is niet gemakkelijk te vinden en nooit te versmaden. Waarom tegen alle recht en
| |
| |
reden in, knecht blijven en geen heer willen worden?
- Omdat die heeren wel rijk zijn geworden, maar alles hebben verloren; omdat wij aan land alles hebben verloren, maar rijk zijn gebleven op zee, zegt Jan.
Dat kan baas Gouthiere, dat kunnen de reeders niet begrijpen. Dat begrijpen de kapiteins wel en ook baas Deswaen. Hij moet vanavond de gelukwenschen van het geheele gezelschap met een rondeke trakteeren. Hij heeft het lang genoeg verborgen kunnen houden en zwijgen als een graf. Maar als men in de bijzonderste straat der stad: de O.L.V. straat dan nog, een huis koopt, en dit huis ten deele afbreekt en naar eigen beschikking terug opbouwt, dan steekt dit de oogen uit. Gelukwenschen om zijn rentenierschap? Maar daar is geen spraak van.
Baas Gouthiere denkt aan de toekomst van zijn kinderen. Waarom zou hij het niet mogen doen? Ja, ja, nu mogen ze 't wel weten: zijn zoon Michiel komt zich, toekomend jaar, als heelmeester in de stad vestigen. Degelijk ambt dat een voornaam huis vergt. Michiel klawiert zijn laatste jaar door, want zich inspannen, dat moet hij beslist. Te veel met muizenissen geloopen, net als Jan. Bijna om zijn taak onder rijmwerk en droomidealen te laten vastloopen. Hij is nog niet ingeburgerd en reeds maakt hij deel uit van de rederijkerskamer der Carssouwieren. Een flinke aanwinst, zei de president. Een lauwertak aan den boom der vroede dichtkunst.
- Maar brengt die lauwertak zaad in 't bakske? vraagt Omaer.
- Men leeft niet alleen van en met geld, meent baas Deswaen. De boog moet niet altijd gespannen blijven. Michiel aanziet dit als een soort roeping, om door de taal zijn volk te dienen.
- Goesting is koop, zegt Omaer.
| |
| |
- Maar gij gaat toch ook in de politiek, Omaer. Een liefhebberij gelijk een ander.
- Een zwaar en gewichtig ambt, een last op de schouders, wederstreeft Omaer. Zóó stellen wij ons ten dienste voor de welvaart van onze medemenschen. Verantwoordelijkheidsgevoel, meneer Deswaen.
- Om, in eerste plaats, de eigen duiten te beveiligen, lacht Deswaen. Dat kennen we, maar zooals ge zegt: goesting is koop, Omaer.
- En Spanje en de Turken moeten ervan den inzet zijn, besluit Jan, die, op dit oogenblik, er danig deugd in heeft zijn meening, op deze wijze te kunnen verwoorden.
Rond Kerstdagtijd komt priester Klaas Bart enkele dagen verlof in de familie doorbrengen. Bij Jan loopt hij elken avond binnen. Jan verdient het, want hij is de uitblinker in de bloedverwantschap. En met Jan kan, over duizend dingen en nog wat, een ernstig praatje worden gevoerd. Bij den gezelligen haard, wordt niet alleen over zeevaartaangelegenheden gehandeld, maar ook over andere vraagstukken geredeneerd. Klaas Bart is een talenkenner, een geschiedenisvorscher, een zoeker en zanter.
- Vauban raadde mij aan Fransch te leeren, Klaas.
- Kan nooit kwaad Jan, integendeel. Want ik zie niet in, hoe wij uit de beknelling nog zouden losgeraken. De macht van den vorst groeit met den dag over Europa uit.
- Dan, werkelijk, hier de godsklop, Klaas?
- Ja en neen, Jan. In een nieuw staatsverband staan wij als nieuwe burgers. Maar blijven oude volksgenboten. Voor velen onder ons, zal het spreekwoord wel in vervulling gaan: nieuwe bezems keeren goed en waar men zich makkelijk en thuis voelt, vindt men zijn vaderland. Dat is het nieuwe, maar voor anderen blijft het oude voortleven onder het nieuwe kleed. Taal, zeden, gewoonten, gebruiken, geloof, het verandert niet, als het, spijts
| |
| |
alleg gevoed wordt. Het zet voort. Het is het eenige erf dat we nalaten kunnen en moeten.
- Moeten... 'k zie niet in...
- Toch wel. We zullen geen potten breken en geen mirakels doen. Maar wat in ons is en van ons is, kunnen we bestendigen. Ons leven moet een les wezen, een schoone les, die de nakomelingen kan onderrichten; waaruit ze voor hen zelf nog iets kunnen leeren. Om het, op hun beurt, als erfenis na te laten. Wie weet schiet er later geen nieuwe loot uit den stam? We zijn als eiken, Jan, die afgezonderd staan, maar telken jare toch opnieuw de weelde van hun tooi ten toon spreiden. Een eik blijft eik, en hoe ouder hij wordt, hoe kloeker en heerlijker hij uitgroeit. We moeten maar denken op den eik, die afgezonderd staat, meer kunnen we niet. Een schoone eik in het landschap kapt men niet moedwillig omver. Want hij dwingt bewondering af.
- Wij zijn echter geen eiken, lacht Jan, maar doodeenvoudige en doodgewone menschen, die arbeiden moeten om hun brood.
- Dit hebben we voor. We kunnen de kracht en de pracht van ons volksschap overal doen bewonderen, in wat midden we ook belanden, in welken dienst we ook terecht komen.
- Dienstschap dan. Maar een oude eik wil niet verplant worden.
- Ge zijt geen eik, Jan. Pas gezegd. En oud evenmin. En van verplanten kan geen spraak zijn. Gij blijft op uw erf. Alleen uw erf werd uitgestooten en afgezonderd. Een eilandje in de branding van de nieuwe staatkundige indeeling. Als een afgehouwen lichaamsdeel wil men ons inschakelen in een nieuw verband. Zij die ons lieten vereenzamen zien niet meer om en de aanpassing zal 't verband wel hard doen snoeren.
| |
| |
- Om te jammeren, Klaas.
- Meer dan dat, Jan; uitzichtloosheid, 'n Paar jaar geleden werd het alles beslecht als 't laatste verzet, na de poging bij St. Omaars, te Peene werd uitgeschakeld, waar de dertig duizend man van den prins van Oranje het onderspit moesten delven. Sindsdien is de slagboom neergevallen. Levenswanhoop is uit den booze. Van twee kwalen de beste kiezen. Stillekens aan wegteren en geheel ondergaan, of het luttele, dat ons nog overblijft, trachten te bewaren.
- Goed en wel, Klaas, maar op welke manier?
- De zee is uw eigendom. Gij zijt alleen mans genoeg, om te toonen dat alles niet verloren ging. Moed en durf, kunde en kennis..., neen, neen, sputtert maar niet tegen, en onderschat u zelf niet... rastraditie in 't aarden naar het voorbeeld der voorzaten. Alleen staan is sterk staan! Als men zijn eigenschappen en gaven weet te imponeeren. Eerbied en bewondering afdwingen, om te beletten dat de vloed het eiland heelemaal zou overspoelen en alles verzwelgen.
- Ook gij dan voor de marine?
- Waarom niet, Jan? Eenzame vuurtorens staan op enkele bepaalde stranden, maar richten en wenken alle zeelieden. Wat zoudt gij gedaan hebben indien we nog Spanje toebehoorden? Eenvoudige kaperkapitein blijven? Dat wil er bij mij niet in. De schimmen der Jacobsen's zouden u van boord hebben gehaald! En was uw streekgenoot: Cornelis de Sceppere uit Nieupoort, te veroordeelen omdat hij zijn diplomatische loopbaan, in dienst van Keizer Kafel stelde, maar den luister ervan op zijn volksgenooten liet afstralen? Ook zijn vader was onderadmiraal van Vlaanderen. Zijn ze te veroordeelen al die kunstenaars, die leefden in een vreemd verband, maar door hun kunst het merkteeken van hun ras ons overle- | |
| |
verden? Was Rubens te laken omdat hij diplomaat speelde en te Parijs zijn kunst ten dienste stelde van Maria de Medici. De reeks voortzetten is werken aan 't behoud van ons innerlijk en geestelijk erfgoed, het eenigste, Jan, dat ons overblijft.
Een tiental dagen later, in Januari 1679, kan Jan zijn dubben en zijn prakkezeeren doodeénvoudig op zak steken. In 't kantoor van opziener Hubert wordt de knoop doorgehakt. Buiten zijn weten en in zijn voordeel dan nog. Hij heeft alleen kennis te nemen van het besluit dat hij niet meer te kiezen heeft tusschen gedwongen vaart van oorlogsmatroos of beloonde aanwerving door erkenning van zeeverdienste en zeemanschap. Hubert overhandigt hem zijn brevet van koninklijke luitenant ter zee. Van nu voortaan wordt Jan, de kaperkapitein, de Vlaamsche oorlogsman in vreemden dienst. Te kiezen heeft hij niet, alleen te aanvaarden. Dat komt ervan, op acht en twintig jarigen ouderdom, reeds acht en veertig bewapende schepen en een en tachtig prijsbuiten opgebracht te hebben. Een trapke hooger, Jan, na elke reis: een trapke hooger.
|
|