hun haven werd geblokkeerd. Nu stonden ze aan zijn zijde om hem te helpen. Hoe de wereld toch draaien kon! Door alle watertjes had hij gezwommen en tegen alle krijgslisten was hij opgewassen. Oorlogsknepen wist hij zoowel te ontkomen als toe te passen.
Daar was er eentje dat opgang bleef maken. In 1647 moest een Hollandsche koopvaardijvloot, uit vrees voor de Duinkerksche kapers, schuil loopen in een Engelsche haven. De Ruyter echter waagt het, heel alleen, door de mazen van het net te ontglippen. Hij voert een vracht ingemaakte boter, die zuur en bittersterk is geworden. Hij doet de scheepswanden en het dek met de boter insmeeren. Een Duinkerksche kaper ramt hem aan. De manschap stormt op 't dek, maar de boter was zóó glad, dat de aanvallers zich niet recht konden houden. Ze vielen hals over kop op elkaar. Net een algemeene tuimeling op een gladdig ijsvlak. 't Was kinderspel, allen na een kortstondig gevecht, van boord te jagen.
Sindsdien tijd had De Ruyter zijn weg gemaakt en waar De Ruyter verscheen, waaide de zegevlag. In dezen oorlog geleek het spel meer op een katje-duik. De landen Waren weliswaar in oorlog, maar men trachtte, achter de schermen, het geschil te regelen. Na een treffen dat beslissend had kunnen werken, indien men het behaalde voordeel verder had uitgebaat, was een soort van wapenstilstand ingetreden en waren bevelen en tegenbevelen oorzaak dat de strijd op zee noch oplaaiing noch drift kende.
De inzet was nochtans prachtig geweest. Op 6 Juni 1666 had de vloot van De Ruyter, met tegenwind, de kusten van Texel verlaten, om slag te leveren.
Op 10 Juni laveert de vloot ter hoogte van de Vlaandersche kust en botst 's anderen daags, op de heele Engelsche vlootkracht. Vijf en zeventig oorlogsbodems