't overwippen, een handje toegestoken. In hoogst eigen persoon wordt Jan, door De Ruyter, met zijn overvaart gelukgewenscht.
- Een kranig stukjewerk, jonge man. En hoe heet de schipper?
- Jan Bart.
Jan zal wel een glaasje drinken en een pijp goeie extratabak stoppen? Bart, heeft hij gezegd. Die naam is op de vloot niet vreemd. Terwijl Jan zijn pijp doet branden, worden, in de bevelhebberskajuit scheepspapieren doorbladerd en geraadpleegd. Op een opengeslagen blad, blijft de vinger van een officier, bij een naam op de rollijst haperen.
- En uw vader was Kees Bart? Ja. Gehuwd met...
- Met Katrien Janssens, voleindigt Jan.
- Hoor eens, jongeman. Zeeoorlog is geen kinderspel. Wij ondervinden dat, allen, best. Uw vader ondervond dat ook. Van admiraals en matrozen eischt zeeoorlog zijn tol. Piet Hein liet het leven vóór Duinkerke. Een paar weken geleden, viel uw vader, Jan, onder het schot van een Engelschman.
Is dat een vuistslag die Jan in 't wezen krijgt? Zijn het zijn beenen die wankelen of is het de oorlogsreus die plots hevig aan 't schommelen gaat? Jan leunt tegen den hutwand aan.
- Zeg het uw moeder, Jan. Voor iedereen is zeeoorlog een teerlingworp.
Jan heeft zich, in uiterste wilskracht, herpakt.
- Ik breng de mare niet over. Broer Kees kan het doen. Als het mag, dan... blijf ik aan boord.