maakte. En dat een zakenman, zoals ik dat wilde worden, daar zijn voordeel mee kon doen. Eindelijk dan zou ik de films die ik in mijn jeugd en later gedroomd had, ook werkelijk kunnen vervaardigen. Alles zou werkelijkheid worden en pas met de werkelijkheid vangt het echte leven aan. En ik vertelde het kind hoe het principe van de cinema werkte.
Onder me hoorde ik lachen. Ik boog me over de rand van mijn kooi en vroeg mijn besnorde reisgenoot wat er te lachen viel. Hij ging overeind zitten en keek me met een melancholieke blik aan. ‘U moet,’ zei hij, ‘uit een wel zeer oud land komen, dat u er dergelijke dromen op nahoudt.’
Ik zei dat ik niet begreep hoe de leeftijd van een land bepalend kon zijn voor iemands dromen.
De man zei, ‘Hebt u nog nooit van Charley Chaplin gehoord?’
Ik begreep niet waar hij op doelde.
‘Of van Hollywood?’
Waarom moest ik toch altijd opnieuw dwazen tegen het lijf lopen?
‘Die uitvinding van u kunt u wel vergeten,’ lichtte hij toe. ‘Oude koek. Er zijn er die er al rijk van zijn geworden en aangezien niet iedereen op dezelfde manier rijk kan worden, raad ik u aan maar iets anders te proberen.’
‘Begrijp je,’ zei ik tegen het kind, ‘wat ik bedoel? Nog voor je een kans hebt gekregen, wordt hij je al ontnomen. En ik weet niet of dat nu aan mij ligt of aan de anderen. Maar wat doet het er toe? Zolang je maar muizen uit deeg kunt maken en mondorgel kunt spelen. Of niet?’ Ik kuste het kind op de fontanel en viel in een diepe slaap.
Ik droomde dat ik niet droomde, zodat ik na enige tijd met een kreet van angst ontwaakte. Door de patrijspoorten viel een grauw licht. Het kind lag me met grote, donkere ogen aan te kijken.