Op het toilet liet ik mijn broek op mijn voeten zakken, ging zitten en staarde naar de punten van mijn schoenen. Wat was er toch niet goed met de wereld dat altijd alles zo willekeurig leek? Ik kon muizen maken van deeg en mondorgel spelen en niemand die er ooit naar gevraagd had. Ik liep met een uitvinding op zak en niemand die begreep waar ik het over had. Juffrouw Kamenow zou een kind baren en niemand die er belangstelling voor had. Waren de tijden soms vol en moesten ze nodig eens geleegd? Het huis trilde op zijn grondvesten. Naast me hoorde ik het kraken van balken en het neerkomen van brokken steen. Ik begon in wanhoop te persen. Mijn urine klaterde tegen de rand van de pot. Vreemd toch, dacht ik, dat plassen, in tegenstelling tot defeceren, nooit enige moeite kost. Ik voelde mijn hoofd rood worden en keek of ik het haakje van de deur niet vergeten was. Geen grotere ramp denkbaar dan zo, met een barstend hoofd en een ontbloot onderlijf betrapt te worden. Altijd al had ik het idee gehad dat deze situatie een onmannelijke was en pas nu begreep ik precies waarom ik dat altijd had kunnen denken. Mijn hoofd werd nog roder en ik begon te zweten. Mijn aars kromp en rekte in snelle, onregelmatige opeenvolging. Het gevoel had me vertrouwd moeten zijn, maar het kwam me opeens voor dat er iets volslagen onnatuurlijks met me gebeurde. De peristaltiek van mijn aars bracht inwendige gemoedsbewegingen tot stand zoals ik die nog niet eerder had meegemaakt. Rondom om me was de hel nu pas goed losgebarsten. Links en rechts sloegen bommen in, houtwerk kraakte, muren vielen. Ik begreep dat er geen steen op de andere gelaten zou worden en dacht aan het kind en aan wat het kind daar wel van denken moest. Ik dacht, wat er ook gebeurt, dit kind moet een naam hebben. Ik dacht, stel je voor dat het zal sterven en dat het in een naamloos graf gelegd zal worden, waartoe zou het dan negen maanden in die bouwval van een juffrouw