Ik knikte en zette de radio weer uit.
‘Het moederschap,’ steunde juffrouw Kamenow.
Ik dacht aan Alma en bedacht dat alles wat ik in mijn leven bedacht had voor niets was geweest. Een nu kwam juffrouw Kamenow op het hoogtepunt van haar schamel leven met een wens die te dwaas was om te worden ingewilligd. Maar nog afgezien daarvan, hofarts Čelinek was niet meer bereikbaar. Hij had zijn leven in handen gelegd van de verdoemde machten.
Na dagenlang in zijn kamer te hebben geijsbeerd, nu eens naar de toespraken van de regent luisterend, dan weer de meest onbegrijpelijke bevelen aan zijn ondergeschikten doorgevend, en inmiddels de Hakim efendi, voor wie een ruim werkvertrek was ingericht, vervloekend, had hij het somberste van al zijn plannen uitgebroed.
Op een nacht was hij naar de Opernring gegaan en had er het lijk van een joodse bankier opgeëist. In het belang van het vaderland en hij had daarbij zijn legitimatie getoond.
‘Een lijk, en dan nog wel dat van een joodse bankier?’ De officier, die toevallig nog niet zo lang geleden een gek onder een lindeboom had begraven en dus van de hoed en de rand wist, hoorde het verzoek met enige argwaan aan.
‘Ik wil een extract vervaardigen waarmee ik mezelf zal inspuiten teneinde het bewijs van zekere waarheden te leveren,’ lichtte Čelinek toe.
De luitenant keek van Čelinek naar diens papieren, van de papieren naar de hangende kadavers en van daar weer in de papieren. ‘U bent een koninklijke en keizerlijke hofarts?’
Čelinek knikte en streek met zijn hand over zijn ongeschoren kaken.
‘Waarom hebt u zich niet gemeld?’
‘Het was mij niet bekend dat ik mij had moeten melden.’
‘U kent de wet toch?’