| |
| |
| |
33 Een carrière in Kakanië
Kon het nog slechter gaan met mij, met het land? Thuis zwol een buik tot angstwekkende proporties, in de Opernpassage boden bakvissen hun dijen aan de voorbijgangers. Al te veel aandacht mocht men aan dat alles niet besteden. Het was zaak dat men in die dagen recht voor zich uitkeek en hoogstens vanuit de ooghoeken observeerde wat er gaande was. Eén verkeerd gerichte blik en men voelde een mes of bajonet in de rug. Eén vals weerkaatsend woord en men lag al in de goot, honden snuffelend aan de uitpuilende ingewanden.
Ik had ze zien liggen en zag ze nog dagelijks, de in staat van ontbinding verkerende lijken van mijn stadgenoten, gemutileerd, opengereten, verkracht of anderszins verminkt, ik had het adellijk geworden vlees zien fluoresceren in de eeuwigdurende schemering, ik had het gewriemel van maden in oogkassen gezien en de weggerukte onderkaken die door de kinderen voor het pinkelspel werden gebruikt. En ik was me gaan afvragen of men de Turken hier wel de schuld van geven mocht. Zo deze er al in slaagden door de linies te dringen, deden ze eigenlijk niets anders dan zich ophouden in bordelen waar ze de piasters lieten rinkelen en de lichtekooien vertrouwd maakten met ongekende geneugten, reukwaters, strelingen, kussen en woorden. De lijken in de straten waren op al te vertrouwde wijze gevallen, tussen een wederzijdse begroeting door. Een mens die een mens begroet, en voor hij het weet ligt hij al plat, het oogwit gebroken, de rigor mortis al in de leden voor er iets
| |
| |
gebeurd was. Want men had leren leven met de dood en legde deze niet gaarne iets in de weg.
Er waren er ook die, uit angst de Turken te mishagen, hun mond dichtnaaiden, uit het raam of in vijvers sprongen, met hun koppen tegen de muur beukten, zich de tong uitrukten. Maar de Turken hadden nooit te kennen gegeven zich waar dan ook door mishaagd te zullen voelen.
De kwestie was dat de stad een dode stad was, het bloed was uit haar aderen gevloeid en er waren er die daar niet meer mee leven wilden. Maar als alle dode organismen borg de stad een geheimzinnig leven onder de huid.
De gezagsgetrouwheid van de Edler von Eynhuf, de wijze waarop hij deze eigenschap hanteerde om zijn doel te bereiken, had zo zijn eigenaardige kanten. Men kon zich zelfs afvragen of de Edler geen doelen nastreefde die geheel in tegenspraak waren met zijn beweerde eigenschap. Zijn dwaasheid zou dan daarin bestaan dat hij zichzelf niet of nauwelijks bewust was van deze demonstratie van tegenstellingen die hij dagelijks op de planken bracht.
Geheel volgens de regels zoals die golden voor kk ambtenaren met vooruitzichten, had hij de natie kinderen geschonken, was hij weduwnaar geworden, had hij gediend en zou hij nogmaals willen dienen als ischias, jicht, breuk, prostaat en andere bezoekingen der ouderdom hem daar niet ongeschikt voor hadden gemaakt. Het had allemaal tot niets geleid en de Edler had methoden uitgebroed om het probleem van zijn carrière, en daarmee de bevestiging van de hiërarchie, van een andere kant te benaderen. Het was ermee begonnen dat hij getracht had de hiërarchie met de hiërarchie te bestrijden. Met de ambtenarenreglementen en het wetboek in de hand, had hij getracht datgene af te dwingen waarvan hij meende dat het hem rechtens toekwam. Zonder het geringste resultaat. Tot zijn nek weggezakt in het moeras van de processen, was hij verworden tot
| |
| |
een zonderling wiens onmiskenbare kwaliteiten nog slechts waardering vonden in kringen van lieden die al evenzeer gemanipuleerd leken te worden door het ambtelijk systeem als dat met hemzelf het geval was. Men dient deze broeders echter in de gaten te houden omdat zij, het systeem in zijn zwakke plekken kennende, vroeg of laat de methode vinden om hun slag te kunnen slaan.
De ambtenarij heeft de onweerhoudbare neiging zich los te zingen van het systeem dat het beoogt te schragen en wordt zo tot een lichaam met eigen wetten, etiquette en eigenaardigheden die niemand dan de ambtenaar zelf weet te duiden en waarin dan ook de essentie van zijn macht over de burger besloten ligt. In de persoon van de keizer looft de ambtenaar zijn eigen, goddelijke almacht. De ambtenaar is niet langer gezagsdrager bij de gratie van zijn vorst, maar bij de gratie van de traditie van zijn eigen corps, een traditie die meer op mythe dan op rede is gebaseerd en als zodanig een strijdbare pendant mag heten van de keizermythe. Slechts in naam aan de keizer onderhorig, beschrijft het ambtelijk apparaat zijn eigen baan binnen de galaxias kuklos van de macht. Zonnen doven, sterren exploderen, de planeet van de ambtelijke hiërarchie raast, aangedreven door de eigen bestaansdrift, door.
Dit was de natuurwet die de Edler in zijn zak had. En nu de tijden veranderden begreep hij dat hij zijn recht niet langer bij het recht moest zoeken, maar daar waar het recht zijn eigen wetten schreef, in het hart van het ambtelijk apparaat dat, ondanks het zieltogen van de natie, klopte als een bezetene.
Het is waar, parken, straten en pleinen kregen niet meer die aandacht die sinds eeuwen symptomatisch was geweest voor het functioneren van het apparaat, maar dat wilde allerminst zeggen dat de klad er in was gekomen. Een van de wetten van de ambtenarij is dat de dingen niet naar hun ef- | |
| |
fect gemeten worden, maar naar de mate van zorgvuldigheid waarmee het beoogde effect wordt voorbereid. En daarover viel niets te klagen. De stroom missives, oekazes, richtlijnen, verordeningen en regelingen vloeide in steeds wassende stroom door burelen en kanselarijen. Op iedere order volgde de vanouds vertrouwde tegenorder, die op zijn beurt weer gevolgd werd door een contra-tegenorder, ad infinitum. Vroeger werd die eindeloze reeks op een betrekkelijk willekeurig moment onderbroken, wellicht afhankelijk van een griepaanval van een hoge ambtenaar, of de dood van diens dochter of huisdier, of een keizerlijke jubeldag. Sinds echter deze al te aardse aanleidingen hun belang verloren hadden, kon het systeem ononderbroken en tot zijn werkelijke volmaaktheid gevoerd, doordraaien, met als gevolg dat de effectuering van welke maatregel dan ook uitbleef.
Voor wie meende dat in onze stad de hel was losgebroken, zou het geen kwaad gekund hebben eens een kanselarij binnen te stappen, daar vierde men het paradijs. Parafen en paragrafen. De volledig geabstraheerde staatsidee, zo ijl dat het bestaan ervan alleen nog maar te bewijzen viel door een beroep te doen op het gehoor. Het krassen van pennen was er tot de muziek der sferen geworden. Eynhuf kende de melodie. Eynhuf kende ook het metrum dat de melodie op het verkeerde spoor kon zetten. Eynhuf was het soort genie dat al zijn talenten pas kan ontplooien als al het zijnde geen ander bestaansrecht meer kent dan de loutere aanwezigheid.
Terwijl in de stegen en op de ringwegen eenieder voortdurend bezig was zich af te vragen hoe lang hij nog op twee benen mocht rondlopen en waaraan hij dat geluk dan wel te danken had, vierde de ambtenarij hoogtij in de kelders van wat eens paleizen waren geweest. Rangen en standen werden meer geëerbiedigd dan ooit en men mocht wel zeg- | |
| |
gen dat zich een geheel nieuwe, aan de geïsoleerde omstandigheden aangepaste etiquette had ontwikkeld, die zo mogelijk nog rigoureuzer was dan die ten tijde van de gloriejaren van de keizer.
Daar de behuizingen van de meeste ambtenaren met de grond gelijk waren gemaakt, was de order uitgegaan dat de ambtenaren hun werk niet meer mochten verlaten, dat wil zeggen het was ambtelijke plicht dat men dag en nacht op zijn werk doorbracht. De hiërarchie, die in normalere tijden buiten de werktijden nogal eens vervloeide - het was destijds niet ondenkbaar dat een ambtenaar der achtste klasse lid was van dezelfde patriottische beweging als een der negende - kon nu een tot in de kleinste uren van de nacht doorgevoerde cultus worden. Zo sliep een ambtenaar der negende klasse staande over zijn lessenaar gebogen, terwijl zijn gelukkige collega der achtste klasse de nacht op de grond zittend, met zijn rug tegen de muur geleund mocht doorbrengen. Alleen aan ambtenaren der vijfde klasse en hoger was het toegestaan de echtgenotes op het bureau te huisvesten, wat logisch was omdat men pas vanaf de vijfde klasse over een eigen vertrek beschikte. Een ambtenaar der vierde klasse diende een couch tot bed, zijn vrouw sliep naast hem op de grond. Alleen de ambtenaren der eerste en tweede klasse, allen kanselarijhoofden of staatssecretarissen, waren bevoegd een lits-jumeaux in hun werkvertrekken op te stellen. Voor de daartoe benodigde formulieren dienden zij zich echter tot de daartoe aangestelde ambtenaren der zesde klasse van de kk kanselarij ambtelijke huisvesting te wenden.
Dat nepotisme en simonie hier welig tierden laat zich denken, hoewel deze schijnbare afwijkingen van de ambtelijke orde dermate ambtsgewijs waren geregeld, dat ze de onkreukbaarheid van het systeem alleen maar bevestigden. Het is duidelijk dat hier ongekende kansen lagen voor
| |
| |
wie doorkneed was in de anti-logica die hier ontwikkeld werd. En was het ook niet diezelfde anti-logica geweest waardoor de Edler zich in zijn carrière geremd wist? Waarom was juist hij, in tegenstelling tot willekeurige anderen nooit omhooggeschoten? Dat moest om redenen van zijdelingse, niet eens altijd aantoonbare aard zijn geweest. Had de Edler soms aan aambeien geleden, was zijn zit achter het bureau niet zoals deze behoorde te zijn, had hij een Heurigen gedronken in het gezelschap van een koetsier, was zijn kostuum te frivool? Niets van dit alles was het geval geweest. Men kon slechts naar de redenen gissen en Eynhuf had dat dan ook jarenlang gedaan, zich met name boos makend om het feit dat de normen nooit geheel waren neergeschreven.
Maar sinds de ambtenarij ondergronds was gegaan en een eigen leven was gaan leiden, was aan dit soort onzekerheden langzaam maar zeker een einde gekomen. Terwijl op straat verkracht, gemoord en gemarteld werd, verweerden de glossisten onder de ambtenaren zich met leeuwemoed. De noten en toevoegingen aan de ambtelijke reglementen overtroffen die reglementen al snel in omvang. Legger na legger raakte gevuld met steeds meer verfijnde en genuanceerde omschrijvingen van ambtelijk gedrag en de invloed daarvan op het apparaat zelf. Er ontstonden nieuwe kanselarijen met als taak op de naleving van het steeds fijnmaziger net van voorschriften toe te zien. Het mocht zo zijn dat de belegering een bijna fataal beroep deed op de mankracht van de bevolking, de ambtenarij deed dat wellicht nog meer, alleen viel dat niet zo op. Het oproepen voor de dienst was een tamelijk openbare aangelegenheid en wie er in bleef kreeg naam en toenaam in de krant. Maar wie voor het ambtelijk apparaat werd opgeroepen, vertrok in stilte en liet geen sporen na. Dat deze gedeeltelijk illegale werving de gevechtskracht van het land aantastte woog volgens hen
| |
| |
die het voor het zeggen hadden niet op tegen de perfectie waarmee het landsbestuur geregeld werd. En men had gelijk, wat heeft een land in chaos tenslotte te winnen?
Eynhuf, meester van het gele boekje en kenner bij uitstek van de nieuwe ambtelijke etiquette, sloeg zijn slag.
Het kostte mij slechts weinig hartezeer mijn koffer met inhoud aan hem te verkopen. De aandelen, obligaties en staatsleningen die ik ervoor in ruil kreeg, waren al even illusoir als de waar waarmee ik jarenlang mijn brood had verdiend, een goede zaak dus. Niettemin werd ik bij het overreiken van mijn koffer door merkwaardige gevoelens bevangen. Voor het eerst was ik nu financieel afhankelijk van de cheques van de aartshertog. Meer dan ooit was mijn lot verbonden met het kind van juffrouw Kamenow, dat in meerdere opzichten ook mijn kind was, al had ik er geen druppel zaad voor vergoten. Het zaad was gestort door een ander, maar ík voelde het in mijn keel branden. Dat was de waarheid die dokter Čelinek op het spoor was geweest, maar die hij tenslotte niet onder ogen had kunnen zien omdat deze strijdig was met zijn medische opvattingen. Door me afhankelijk te stellen van het kind, was mijn leven niet meer denkbaar zonder dit kind. Het kind was mijn levensvoorwaarde geworden, meer nog dan voor juffrouw Kamenow. Bij haar was het kind de bron van de roem en de status die ze er aan meende te kunnen ontlenen, voor mij was het kind het vlees en bloed van mijn eigen begeertes en verlangens. De schimmige, aan Eynhuf verkochte beelden waren nu definitief verwisseld voor de tastbaarheid voor wat ik als de overmeestering van mijn hersenschim kon beschouwen. Kaspar Hauser was uit zijn kerker bevrijd. Niet, zoals in mijn dromen door Alma Korngold, maar door Eugenia Kamenow, dochter van een nachtpoëet en een overspelige wasvrouw. Het moest wel een monsterkind worden, maar had ik, met mijn nederige afkomst en mijn al te hoog gestel- | |
| |
de ambities meer mogen verwachten?
Eynhuf had niet het flauwste vermoeden van wat er in mij omging. Hij knipoogde me toe en zei dat het me niet zou spijten met hem zaken te hebben gedaan. Alles zou nu dik voor elkaar komen. En hij knipoogde nogmaals en schonk me een glaasje Tokayer in. ‘Voor speciale gelegenheden, mijnheer Hauser, voor die hele speciale gelegenheden waarbij levens elkaar kruisen en zich bepaalde chemische wetmatigheden voltrekken, als u begrijpt wat ik bedoel.’
Eynhuf verdween onder de grond. Hoewel hij een oude man was, nauwelijks nog in staat het gewicht van de koffer te torsen, schenen de vooruitzichten hem reuzekracht te verschaffen. Op de meest ongelegen ogenblikken zag men hem in deze of gene kanselarij opduiken, schadelijk mekkerend en met zijn handen al aan de sluiting van de koffer. Eynhuf kende de wereld en had daar, eerder dan ik, de juiste conclusies uit getrokken.
Waar wanorde heerst kan men de veile illusies die ik voorhanden had, maar beter op de plank laten liggen. De wetten en normen waaraan de appreciatie van deze waar onderworpen is, gelden niet meer in een wereld waarin iedereen naar believen zijn eigen republiek of vrijstaat kan oprichten. Maar in een wereld waarin wet en orde doel van het leven zelf zijn geworden, werkt niets zo ondermijnend als juist dat uitzicht op een wereld waarin kleine meisjes hun rok optillen en heren op wonderbaarlijke wijze hun hoed afnemen, om nog maar niet te spreken van vrouwen die hun hand op hun boezem leggen.
Eynhufs methode bestond hierin dat hij de gelukzalige dromenden een maquette van een hel voorhield waarin alle bekende wetten aan de laars werden gelapt en wie die maquette eenmaal gezien en doorgrond had, werd nooit meer wie hij geweest was, voelde zich opeens buiten de paragrafen vallen. Een onduldbaar gevoel dat alleen viel te negeren
| |
| |
door Eynhuf door te sturen naar iemand van hogere rang. Zijn niet in leggers onder te brengen raadselachtigheden begonnen zodoende aan een merkwaardige tocht door de kanselarijen. Nergens genoteerd, maar het geheime gesprek van de dag.
Op mijn aanraden vertelde hij bovendien hallucinante verhalen over projectors, reusachtige filmschermen waarop, als hij dat wenste, de duistere dromen van de heren ambtenaren honderdvoudig vergroot geprojecteerd konden worden, in gruwelijkheid toenemend naarmate de betrokken ambtenaar hoger in rang was.
Viel de zekerheid van een ambtenaar der negende klasse nog te ondergraven met, pakweg, de beelden van dienstertjes bij Sacher, een ambtenaar der achtste klasse diende al met zwaarder materiaal bestookt. En niemand die dat beter wist dan Eynhuf die de droomschakeringen tot aan de zevende klasse uit eigen ervaring en die tot aan de eerste klasse uit nijvere studie kende.
Te veronderstellen dat mijn handelswaar uitsluitend uit dames, heren, jongedames en jongeheren in toenemende mate van ontkleedheid bestond, zou een misvatting zijn die wellicht te verklaren valt uit het feit dat ik mij in niet al te duidelijke bewoordingen over mijn beeldmateriaal heb uitgelaten. Men moet begrijpen dat ik daar mijn redenen voor had. Of wellicht zou men tot die conclusie gekomen kunnen zijn, afgaande op reacties van mijn potentiële kopers. Niets dan perversiteiten, het ligt zo voor de hand. Alsof een pen, die niet in de daartoe bestemde gleuf van het inktstel ligt, maar bijvoorbeeld drie centimeter daarvoor en bovendien niet evenwijdig aan de lengtelijn van het betreffende inktstel, niet pervers zou kunnen zijn. Alsof de schrikreactie van een van mijn voormalige cliënten niet eerder door een dergelijke trivialiteit dan door het achterwerk van een half ontblote dame veroorzaakt zou kunnen
| |
| |
zijn. Het is wel typerend voor de bezetenheid van deze wereld dat iedere slinkse reactie onmiddellijk wordt toegeschreven aan een zekere mate van ontkleding of een bepaalde biologische techniek. Hoe heeft dit misverstand toch in de wereld kunnen komen? Is het de schuld van de duizenden juffrouwen Mutzenbacher die, menende met hun curieuze bekentenissen ‘de ramen eens flink open’ te kunnen gooien, hun bizarre, maar overigens volkomen in de lucht hangende fantasieën op papier hebben gezet, veronderstellende daarmee het grootste euvel van ons land voor eens en altijd aan de kaak te stellen? Welk een treurige misvatting. Eynhuf ving men er in ieder geval niet mee. Hij kende zijn mensen en wist dat er nog heel wat gruwelijker zaken waren te bedenken. Evenals Sternheim dat geweten had, die mij de waar tenslotte geleverd had. Welbeschouwd zou men kunnen stellen dat ons land het slachtoffer was geworden van de strijd tussen de Mutzenbachers en de Eynhufs. In hun poging ons land op zijn gevoeligste plaats te treffen hadden de Mutzenbachers de voorlopige overwinning behaald. Ze hadden de mensen verteld dat hun zwakste plek hun kruis was en daarna hadden ze daar eens een gevoelige trap verkocht. Dat deed pijn en maakte weerloos. Maar dat kon slechts zolang duren als de pijn voelbaar bleef. De werkelijk kwetsbare plek van onze natie lag in de hiërarchie. Wie de hiërarchie verstoorde deed het nationaal evenwicht pas werkelijk in het ongerede raken. Een land is wat zijn ambtenaren er van maken, dat was de waarheid van Eynhuf. Natuurlijk, een enkeling viel wel in verwarring te brengen met het eerdergenoemde naakt, zonderlingen verdienen een zonderlinge benaderingswijze. Maar veel afschrikwekkender en de ambtenarenziel tot in het diepst kwetsend, de ambtenaar zélf tot in de wortels van zijn existentie aantastend, waren de schrikbeelden van uiteengevallen folianten, van non-lexicografische lijsten,
onleesba- | |
| |
re borderellen, van ambtenaren der derde klasse die aan een lessenaar stonden, van maatregelen die buiten alle reglementen om tot stand kwamen, van burgers die bepaalde voorzieningen troffen zonder de daartoe benodigde vergunning te hebben aangevraagd, van verstoord, ja zelfs zich in spiegelbeeld voltrekkend protocol, van een ambtenaar der vierde klasse die als eerste zijn hoed lichtte voor een ambtenaar der vijfde klasse, van een ambtenaar der zevende klasse die zijn maaltijden met zilveren bestek nuttigde, van een ambtenaar van de kk domeinen die zich een mening aanmatigde over de kk straatvuilverwerking, van maatregelen van bestuur die, eenmaal geëffectueerd, geen maatregelen van bestuur maar beschikkingen bleken te zijn. Vooral het laatste soort beelden, dat zich in zijn abstractie aan omschrijving onttrekt, maar daarom juist de essentie van de ambtenarij uitmaakt, veroorzaakte de hevigste bevingen, transpiratie en niet zelden hysterische aanvallen bij hen die er mee geconfronteerd werden.
Het was aan de hoofden van dienst, belast met het handhaven van de ambtelijke ethiek, al gauw duidelijk dat de woede en de methoden van Eynhuf die van de Turken verre overtroffen. Eynhuf was een belegering te veel. Wilde men de orde handhaven, dan diende aan zijn wensen en verlangens tegemoet gekomen te worden. Vanuit de hoogste regionen gingen stemmen op dusdanige wetten en reglementen op te stellen dat lieden als Eynhuf, mits, zoals hijzelf, uit het ambtelijke apparaat voortgekomen, op legale wijze het door hen beoogde konden afdwingen, onder voorbehoud dat zij, eveneens als dat met Eynhuf het geval was, de titel Edler dienden te voeren en gerechte redenen dienden te hebben zich op enigerlei wijze in hun promotiemogelijkheden beknot te zien, wat met de Edler eveneens het geval was.
Kortom, de interne wetgeving en reglementering werd
| |
| |
zodanig opgesteld dat alleen Eynhuf en geen ander in dit speciale geval zijn zin kon krijgen. En dat was precies wat Eynhuf beoogde. Na enige weken van gescharrel en paniek werd hij bevorderd tot ambtenaar der zesde klasse, weer enige weken later tot ambtenaar der vijfde klasse, waarop zijn benoeming tot vierdeklasser en tenslotte tot derdeklasser volgde, een rang die hem volgens de reeds bestaande reglementen toekwam.
|
|