gebied binnen. Bewoners van de Wallensteinstrasse beweerden dat ze boven de Donau uit hout en pianosnaren vervaardigde vliegmachines hadden zien oefenen. Had men fantasten als Cobenzl en Farinelli maar serieus genomen. Men mocht nog van geluk spreken dat de kk academie voor krijgswetenschappen tijdig het luchtafweergeschut had uitgevonden, dat was tenminste iets.
Gefascineerd door de radertjes en tandwielen van de richtapparatuur, slenterde ik naar een geschutstelling. Het was precies het soort materiaal dat ik nodig meende te hebben voor mijn projector. Ik vroeg aan een sergeant hoe de keizer het maakte. De sergeant zei dat me dat niets aanging, wat ik een veeg teken vond. ‘Mijn vrouw is zwanger,’ probeerde ik, ‘ze lijkt wel een ballon.’
‘Mooi zo,’ zei de sergeant en tuurde aandachtig door het vizier van het geschut.
‘Ik heb haar bed moeten verstevigen.’
Niemand reageerde.
‘Ik heb een katrol aan het plafond bevestigd om haar te kunnen optakelen als dat nodig is.’
De sergeant draaide aan een wieltje en zei iets tegen de soldaat die naast hem stond. Ze lachten.
‘En dan te bedenken dat ze niet eens zwanger is van mij.’ De loop van het kanon maakte een opwaartse beweging.
‘Ze draagt een Habsburg onder het hart.’
Niemand reageerde.
‘Een Habsburg, zeg ik u, een kroonprins.’
Uit de loop van het kanon flitste een fel licht, mijn trommelvliezen leken te scheuren.
‘Hier,’ zei een soldaat, ‘stop 'm daar maar in’, en hij wierp me een koperen huls toe.
‘Wie?’
‘Die kroonprins van je, malloot.’
‘Ik heb helemaal geen kroonprins, ik bedoel, ik ben geen