Kunz schudde glimlachend het hoofd. ‘Wie zou jou nou kwaad willen doen, Kaspar, dat moet echt een vergissing zijn.’ Met een nonchalant handgebaar beval hij de mannen te vertrekken. Tot mijn verbazing gaven ze zonder verder commentaar gevolg aan zijn bevel.
‘Je weet je aardig te redden, Kunz.’
‘Daar sta je van te kijken, hè? Ik ben benoemd tot volkscommissaris.’
Ik vroeg wat dat precies inhield en Kunz vertelde een vaag verhaal over de verenigde wil van de arbeiders en dat hij daar de verpersoonlijking van was.
Ik vroeg of hij dit soort grappen destijds ook in het Zillertal had geleerd, maar hij ging er niet op in en stelde voor dat ik me bij zijn groep zou aansluiten.
‘Ooit heb je mij eens geholpen, nu kan ik jou helpen.’
Ik zei dat ik niet begreep hoe hij me helpen kon.
Hij klopte me op mijn schouder en zei dat ik verstandig moest zijn, dat ik mijn leven niet moest verdromen, maar nu eindelijk eens de werkelijkheid onder ogen moest zien.
‘Maar ik krijg een kind, Kunz.’
‘Kinderen krijgen doen we allemaal wel eens.’
‘Maar het is een kind van de aartshertog.’
Kunz zuchtte. ‘Wat nou aartshertog? Die is allang naar de Turken overgelopen, woont in een piekfijne villa heb ik me laten vertellen. Wat moet jij nou nog trots zijn op zo'n hoerenjong?’
‘Kunz,’ zei ik plechtig, ‘ik beschouw dit als een belediging aan het adres van mijn aanstaande vrouw, ik beschouw dit ook als een belediging mijzelf aangedaan, want ik zal de vader van het kind zijn, dat heb ik nu eenmaal op me genomen.’
‘En de poen die je wekelijks uit de staatskas beurt?’
‘Dat is slechts een geringe vergoeding voor wat ik te dragen heb. Maar ik ben bang dat ik dat aan jou niet kan uitleggen.’