| |
| |
| |
25 Een misverstand
Niet iedere dubbeladelaar dekt een dubbelmonarchie en niet ieder artikel van de cultuurschouw berustte op waarheid. Het was natuurlijk aan mijn voorbarigheid te wijten geweest dat het vermoeden had kunnen ontstaan dat de aartshertog belangstelling voor me koesterde. De zaken bleken, zoals gewoonlijk, weer eens ingewikkelder te liggen. Zo verward als de tijden waren, zo verward bleken ook de gebeurtenissen die zich in die tijden afspeelden. Niets bleek nog op zijn plaats te staan en nog lang niet alles was gewend aan de nieuwe ordening van zaken die natuurlijk geen ordening was maar eerder een wanordening. Ligt dat aan de gebeurtenissen of ligt dat aan de mensen die de gebeurtenissen moeten interpreteren? Wie overeen sluitend schema beschikt waarin hij de loop der geschiedenis en de gang van de enkeling kan passen, mag het zeggen.
Een als de toneelspeler Kainz vermomde koetsier haalde me af. Hij liet me plaatsnemen in de koets en sloot daarop de gordijntjes. Na talloze bochten en kilometers van eerst nog uitstekend en later steeds hobbeliger wordend wegdek, dat op het laatst zelfs tegen heuvels leek op te gaan, hield de koets tenslotte stil en werd het portier geopend.
Hoewel ik de stad goed kende, had ik werkelijk geen idee waar wij ons bevonden. Het was een parkachtige omgeving. We stonden bij de voorgevel van een uiterst merkwaardig bouwwerk, rechthoekig als een doos en zonder enige versiering. Het materiaal waaruit het huis was vervaardigd kwam me ook al heel zonderling voor. Steen of gips le- | |
| |
ken er niet aan te pas te zijn gekomen. De strakke, rechthoekige ramen zaten in ijzeren sponningen. De kleur van het gebouw, of toch in ieder geval van het materiaal waaruit de doos vervaardigd was, was grijs. De ‘eerste steen’ vermeldde, tot mijn verbazing, de naam van de architect von Sayn.
‘Die ken ik,’ zei ik achteloos tegen de koetsier, ‘hij is een beetje verdwenen, is het niet?’
De koetsier haalde zijn schouders op. ‘De heren zoeken het allemaal maar uit, ik heb er geen boodschap aan.’
De deur sprong automatisch open en ik ging binnen in een kale hal die al even rechthoekig was als het exterieur. In het midden van de hal hingen enige lampen die licht gaven zonder ruis. Het konden geen gaslampen zijn. Langs de wanden stonden in totaal vier eveneens hoekige, uit metalen buizen vervaardigde stoelen met zwart lederen zittingen. De vloer was van schrijnend wit marmer. Een akelige ruimte. Ik nam in een van de stoelen plaats en probeerde te doen of ik op mijn gemak zat, het ging me niet goed af. Er hing slechts één wandversiering die, in tegenstelling tot de rest van de ruimte, warm gloeide. Het schilderij straalde een mengeling van zondigheid en byzantinisme uit. Het was in een overdadig gesierde lijst gevat en droeg in kronkelende sierletters de titel Judith. Het verbaasde me absoluut niet dat schilderij daar te zien hangen, al begreep ik niet waarom het me niet verbaasde.
Aan het einde van de hal werd een deur geopend. Een krijtbleek kamermeisje zei dat Hare Hoogheid me ontvangen kon.
‘Hare Hoogheid?’
Het meisje knikte kortaf. Ik nam mijn koffer op en volgde haar. Toen ik haar dichter genaderd was viel het me op dat haar huid niet alleen krijtbleek, maar ook wasachtig glad was. Ik vond dat een onprettig gezicht. Ze liet me bin- | |
| |
nen in een vertrek dat al even sober als de hal was ingericht. Ook hier viel niets te bekennen van de sier waar wij zo vermaard om zijn. Geen trijp en kussens, geen zwaar gebeeldhouwde meubelen, geen wandkleden, geen overdaad aan bibelots en statuettes die het vertoeven in een ruimte tot zo'n aangenaam avontuur kunnen maken. Het avontuur hier leek van een andere, onvatbaarder orde te zijn. Het ontbreken van alles wat vertrouwd was, verleende aan het interieur de tover van een ziekenzaal. Alles was streng, strak, van emoties ontdaan en kon alleen maar het verschrikkelijkste verraden omtrent zijn bewoners. Ook hier weer de ruisloze lampen die een andere tijd schenen te verlichten dan die waarin wij leefden. Was dit de werkelijkheid van Freiherr von Sayn, zoals hij die voor me opgeroepen had, vlak voor hij door de studenten werd ontvoerd? Een van alle metaforen ontdane werkelijkheid, gebouwd volgens de regels van koele, wiskundige reeksen?
Ik stond juist op het punt dit huis meer dan wat ook te verafschuwen toen uit een nauwelijks zichtbare deur, die ook nauwelijks hoorbaar geopend en weer gesloten werd, een vrouw tevoorschijn trad.
Het was Elisabeth gravin Bathory.
Ik stond haastig op uit mijn stoel en maakte een diepe buiging.
‘Dus u bent mijnheer Hauser,’ constateerde ze met haar merkwaardige kopstem.
‘Alstublieft, graag gedaan, mevrouw... eh Hoogheid, bedoel ik.’
‘En u zou me dingen kunnen laten zien die ik nog niet eerder heb gezien?’
‘Men doet zijn best, Hoogheid. Wij hebben altijd ons best gedaan voor hen die over ons zijn gesteld.’
‘En u hebt uw waar in uw koffer?’
Ik keek naar de koffer die aan mijn voeten stond. ‘Alstublieft, graag gedaan, Hoogheid.’
| |
| |
Er viel een langdurige stilte. De gravin nam me van top tot teen op. Haar lippen waren gekruld in minachting. Je leert ze nooit kennen, die lui, ik had toch mijn beste frak aangetrokken.
Van angstwekkend dichtbij klonk kanongebulder. Het huis moest zich aan de rand van de stad bevinden, vermoedelijk zelfs temidden van de laatste verdedigingsgordel. Of, en ik werd bleek van schrik, bevond het zich wellicht in de Turkse linies?
‘Waarom wordt u zo bleek, mijnheer Hauser.’
‘Het is niets, Hoogheid. De spanningen... het beleg... u begrijpt...’
Plotseling besefte ik dat ik me, behalve misschien binnen de Turkse linies, ook nog anderszins in een waanzinnige situatie bevond. Ik was op bezoek bij iemand die nog steeds in karnavalskleding rondliep. Wat kon die vrouw daar mee voorhebben? Of was ze die keer op het bal gewoon als zichzelf verschenen?
‘Hoogheid,’ stamelde ik, ‘ik weet niet... ik ben maar een eenvoudige man, niet eens opgeroepen om mijn dienstplicht te vervullen, eenvoudiger kan het al niet, zou ik zeggen...’
‘U bent dus Hauser,’ onderbrak ze me.
Ik knikte.
‘Dan verbaast het mij toch zeer dat u niet onmiddellijk naar uw verloofde informeert.’
Ik haalde lacherig mijn schouders op. ‘Ach, ik mag de dames en heren hun grapjes toch niet verwijten. Wat de dames en heren doen zal ongetwijfeld een diepere zin hebben, ik ben daar niet zo mee op de hoogte. Ik ben een handelsman, ik heb mijn werk. En ach, mijn verloofde, die goede juffrouw Kamenow, is zo mogelijk nog dommer dan ik, wat zou ik me zorgen om haar maken?’
De gravin lachte hoog en snijdend. ‘Wie denkt u eigenlijk voor u te hebben?’
| |
| |
Ik zei dat ik meende dat ze wel tot de kk hofhouding zou behoren en dat ze in werkelijkheid wel baronesse of Freiin zou zijn. Ik begreep niet waar ze heen wilde. Had ze iets afschuwelijks te melden over juffrouw Kamenow? Maar ik had haar toch al te kennen gegeven dat me dat geen laars interesseerde?
‘Rookt u?’ vroeg de gravin.
Ik beaamde het.
‘Geef me een sigaret.’
‘Maar hoogheid, een dame van uw stand... en bovendien, ik rook maar het goedkoopste merk, Mayerlings.’
‘Wat is er tegen Mayerlings?’
‘O, niets, Hoogheid.’ Ik tastte in mijn jaszak en bood haar een sigaret aan.
‘Vuur.’
Buiten bulderden de kanonnen en ik zocht naar zwavelstokken.
De gravin snoof verachtelijk. ‘Gyula,’ riep ze met haar vreemde, hoge stem. Het meisje kwam binnen met een dienblad waarop, naast een karaf en enkele glazen, een klein zilveren doosje stond. De gravin nam het zilveren doosje van het blad, klapte met haar duim het deksel terug en uit de doos steeg een vlam op waarmee ze de sigaret aanstak. ‘Ontwikkeld door de academie voor krijgswetenschappen.’
‘Het is werkelijk fantastisch, Hoogheid.’ En mijn stem dempend, ‘Denkt u dat we het daar nog mee redden zullen?’
Ze lachte schril. ‘Maar noem me toch Elisabeth en ga zitten. En vertel me dan eens op uw gemak wat u me zoal te bieden hebt.’ Ze schopte met haar schoentje tegen mijn koffer en ging naast me zitten.
‘Illusies, Hoogheid.’
‘Elisabeth.’
| |
| |
‘Hoogheid Elisabeth.’
‘Illusies?’ Ze keek me doordringend aan. Daarna glimlachte ze en heel even had ik het gevoel dat haar tanden me bekend voorkwamen.
‘Herken je me?’
‘Ik weet het niet. Uw tanden... ik bedoel, u hebt zulke mooie tanden.’
De gravin grijnsde. ‘Je verkoopt dus illusies?’
‘Ik ben een soort kunstenaar. Handelsman, maar toch kunstenaar.’
Ze lachte opnieuw, hoog en raadselachtig. ‘Ik heb gehoord dat je vooral oudere heren onder je cliëntele telt.’
‘Die hebben misschien wel de meeste behoefte aan illusies.’
‘Zou je denken?’
‘Dat hebben ze mij altijd geleerd en het gaat niet aan het eens geleerde te betwijfelen.’
‘Zou je denken?’
‘Ik ben er natuurlijk niet zeker van als u van mening bent dat ik er aan moet twijfelen.’
‘Je past je nogal gemakkelijk aan.’
‘De enige manier om je er doorheen te kunnen slaan, als ik zo vrij mag zijn.’
‘Ik ben een vrouw, mijnheer Hauser, ik ken het leven’, en ze sloeg bedachtzaam het ene been over het andere, waardoor haar gewaad op een door mij nog niet eerder waargenomen split openviel. Haar benen staken in vleeskleurige zijden kousen. Het waren mooie benen. Niet zo plomp als die van Mitzi. ‘U hebt mooie benen, gravin.’
‘Elisabeth.’ Ze streek met haar fraai gemanicuurde hand over haar enkel. ‘Je verkoopt dus illusies? Eigenaardig.’ Nadenkend keek ze de rook van haar sigaret na. ‘Weet je eigenlijk wel wat illusies zijn?’
‘Ik verkoop ze.’
| |
| |
‘Dat zegt niets, ik héb ze. Nou ja, gehád, dat is beter dan niets.’
‘Zonder illusies kan een mens niet leven.’
‘Dat zeg je omdat je ze verkoopt.’
‘Ik had niet op de advertentie moeten reageren,’ zei ik gekwetst.
‘O, maar dan had ik je wel op een andere manier hier gekregen. Het is me namelijk helemaal niet om je illusies te doen.’
‘Maar om juffrouw Kamenow?’
‘Inderdaad.’
‘Ik begrijp het niet.’
De gravin drukte met kracht haar sigaret uit, er verscheen een harde trek om haar mond. ‘Je verloofde, mijnheer Hauser, is ongetwijfeld een van de lelijkste vrouwen van onze stad.’
‘Ik zou het niet durven ontkennen.’
‘Haar borsten zijn te zwaar, haar middel is te plomp, haar benen zijn te kort, ze ruikt naar ongewassen hemden en bedorven groente. Ze vertegenwoordigt werkelijk alles wat ik in vrouwen zo verafschuw. Ze jammert over haar maagdelijkheid die ze hier verloren heeft, ze zeurt over haar arme moeder die door een stel cavaleristen verkracht schijnt te zijn en als ze huilt worden haar ogen glazig. Ze is werkelijk afstotelijk. Kun jij je de gek voorstellen die haar ontmaagd heeft?’
Vanaf dat moment begon mijn leven een wending te nemen die ik nooit had kunnen voorzien en het was misschien maar goed dat ik dat op het moment zelf niet besefte. Toen ik nog bij Korngold in huis was had ik eens een roman gelezen. De hoofdpersoon leed aan een merkwaardige kwaal. Bij tijd en wijle werd hij gekweld door omdraaiingen van zijn visuele ervaringswereld. Rechts werd links en links werd rechts. Psychisch noch fysiek was hij tijdens die
| |
| |
aanvallen in staat de zaak weer in het gerede te brengen. Pagina's lang probeerde hij aan zijn minnaressen uit te leggen welke inspanningen hij zich tevergeefs moest getroosten om zich voor te kunnen stellen dat alles in werkelijkheid precies andersom was, welke trucs hij bedacht om het convex geworden concave terug te stompen in de oorspronkelijke toestand. De zielsbenauwenissen, de angsten en smarten die van dat proces een gevolg waren, sloopten zijn krachten en dreven hem tot een soort lucide waanzin. De voor hem voorstelbare, maar onverdraaglijke tegengesteldheid der dingen vrat hem op en was er de oorzaak van dat al zijn menselijke contacten verstoord raakten. Genadig lot voor zo'n dwaas. Dat ik op de drempel van een dergelijke omslag stond, kon ik toen nauwelijks bevroeden.
Elisabeth boog zich naar me over en fluisterde, ‘Als je zou moeten kiezen tussen mij en je verloofde, Hauser... stel je voor.’
Ik begon het benauwd te krijgen, mijn hart bonsde in mijn lijf. Die merkwaardige stem van haar, die tanden. Ik voelde mijn lid kloppen. Ik dacht aan Alma, ik dacht aan Mitzi. Ik bedacht hoe mijn zaad tot op heden in de peilloze put van de onvoltooidheid was gestort. Niets in mijn leven was ooit daar terechtgekomen waar het behoorde en nu opeens een echte gravin.’
‘Waar denk je aan, Hauser?’ fleemde Elisabeth.
‘Aan de Turken en wat ze met ons zullen doen als ze binnentrekken.’
‘Je bent een hele merkwaardige man, je verkoopt illusies en denkt aan de Turken als een knappe jonge vrouw je probeert te verleiden.’
‘Het spijt me, Elisabeth, ik heb mezelf niet in de hand. Met het verkeerde been op de wereld gezet.’
Elisabeth legde haar hand voor de mond en giechelde.
Ik keek haar niet begrijpend aan.
| |
| |
‘Het is niets, Hauser. Kom.’ Ze stond op, bood me een hand en leidde me het vertrek uit naar haar slaapkamer.
Alles was er zwart als in de slaapkamer uit een pornografische roman, de wanden, het plafond, de vloeren. De zwarte lakens op het bed waren afgezet met zilveren biezen. In de vier hoeken van het vertrek brandden waskaarsen op zilveren kandelabers. Ik huiverde. Ik kende de verhalen over de Hongaarse bloedgravin en vroeg me af wat me te wachten stond. Waarom moest juist ik in deze goedkope droom terechtkomen? ‘Je gaat toch niets akeligs met me doen, Elisabeth?’ vroeg ik benauwd.
‘Zie ik er naar uit dat ik je iets akeligs zou aandoen?’
‘Ik heb wel eens gelezen dat je jongemeisjes... nu ja, het waren natuurlijk meer goedkope flodderromannetjes.’
In de verte klonken kanonschoten, maar het kon ook onweer zijn. De ruwe stof van mijn onderbroek schuurde langs mijn geërecteerde lid. Ik moet haar nu grijpen, dacht ik, haar op het bed werpen en nemen, want zo staat het in de boekjes en zo hoort het ook. Elisabeth stond voor het bed, de armen langs het lichaam. Afwachtend. Ze zei, ‘Voor je me grijpt en op bed gooit, zoals je denkt dat de bedoeling is, moet ik je een bekentenis doen, Hauser.’
Ik bevochtigde mijn lippen en knikte.
‘Ik heb je verloofde verkracht, haar zwanger gemaakt.’
Ik voelde mijn gelaatsuitdrukking treurig worden van onbegrip. ‘Verkracht... zwanger...’ stamelde ik. ‘Elisabeth gravin Bathory heeft mijn verloofde zwanger gemaakt.’
Onbegrijpelijk. Zoals ook wat daarna volgde onbegrijpelijk was. Terwijl ik nog trachtte de zin van een dergelijke ongerijmde bekentenis te achterhalen en verwezen voor me uitkeek, wierp ze haar klassieke gewaad open en ging wijdbeens staan, met de handen in de heupen.
Opeens herkende ik de tanden. Het waren die van de aartshertog van Mayerling, erfopvolger van onze keizer.
| |
| |
‘Ik heb de lelijkste vrouw van de dubbelmonarchie genaaid,’ schaterde hij, stak tartend zijn kin vooruit en trok in één beweging zijn pruik af. ‘Genaaid en bevrucht, Hauser.’
Dynastieën stierven uit, nieuwe potentaten grepen de macht. Er gebeurden in zo korte tijd zoveel dingen tegelijk, dat ik het gevoel kreeg de oudste man op aarde te zijn geworden. Toen het stof van eeuwen was opgetrokken en ik moeizaam slikkend weer tot mijn positieven kwam, hoorde ik de stem van de aartshertog zeggen, ‘Daar komen mooie kinderen van, Hauser.’
‘Waarvan, majesteit?’
‘Van aartshertogen natuurlijk’, en de aartshertog gebaarde dat ik kon gaan.
Toen ik de deur opende riep hij me terug. ‘Het is je toch bekend, Hauser, dat alles wat hier is voorgevallen tot de geheimen van Schönbrunn behoort?’
Ik knikte en slikte.
‘Dan zal het je tevens duidelijk zijn dat jij de vader van het kind van je verloofde bent.’
Ik knikte opnieuw.
‘Dan kun je gaan. En vergeet je koffer met illusies niet mee te nemen.’
Terwijl ik de deur achter me sloot klonk zijn hoge, onnatuurlijke lach zo snerpend in mijn oren, dat hij er wel nooit meer uit verdwijnen zou.
|
|