‘Zeker over het Zillertal?’
Ook, beste Kaspar, ook.’
Tegen het vallen van de schemering ging hij de stad in om voor proviand te zorgen. Een gonjezak over zijn schouder en daar ging hij. De oogst was onveranderlijk overvloedig. Het leek wel of je het vlees in die tijd voor niets kreeg. Het waren dikwijls wel zonderlinge gerechten die hij voor me kookte. Kunz zei, ‘Je moet het vlees liefdevol behandelen, het heeft je ooit liefdevol aangekeken. Eerbied voor het vlees is een eerste gebod in roerige tijden, waar of niet?’
Ik kon het alleen maar beamen.
's Avonds verdween Kunz in het nachtleven om Kunz met de broek te spelen en vervolgens zijn rapporten voor de politie op te stellen.
Ik zei hem dat ik dat een weerzinwekkende broodwinning vond en Kunz zei dat het leven nu eenmaal zo was.
‘Hoe, Kunz?’
‘Zo.’
En daar had hij misschien ook wel gelijk in, want waar aten we anders vlees van? Tja, waarvan? Bovendien, dacht ik, moet je mensen met wijnvlekken die eigenlijk brandvlekken zijn wel meer toestaan dan andere mensen. Dat is een kwestie van iets, al zou ik niet weten waarvan. Misschien ligt het wel in het feit dat we niet allemaal gelijk geboren worden en dat men derhalve ook niet van ons verwachten mag dat we ons gelijk gedragen. Zeker niet in kritieke tijden waarin het er maar om gaat dat men het leven behoudt.
De vraag naar mijn waar steeg duizelingwekkend. Vooraanstaande lieden, onder wie vele politici van wie ik voordien niet gewaagd zou hebben te veronderstellen dat ze in de wonderwereld van mijn illusies geïnteresseerd zouden zijn, ontvingen me nu allerhartelijkst, ik hoefde zelfs niet te antichambreren. Dubieuze klanten als Herzmanowsky